Montessorionderwijs is een onderwijsconcept voor de voorschool en basis- en voortgezet onderwijs volgens de visie van Maria Montessori (1870-1952). Montessori ontwikkelde haar onderwijsconcept begin twintigste eeuw. Het uitgangspunt van het montessorionderwijs is dat een kind een natuurlijke en noodzakelijke drang tot zelfontwikkeling heeft. De pedagogisch medewerker of leerkracht volgt deze ontwikkeling en speelt hierop in door de juiste omgeving en materialen aan te bieden. Op deze manier leert een kind zo veel mogelijk in zijn eigen tempo.
Montessorionderwijs past binnen het traditioneel vernieuwingsonderwijs. Dit is een verzamelnaam voor vernieuwend onderwijs dat aan het begin van de 20ste eeuw ontstond. Andere scholen die hieruit zijn voortgekomen zijn dalton-, vrije-, jenaplan– en freinetscholen. Al deze concepten namen afstand van het mechanische, klassikale onderwijs en richtten zich op de ontwikkelingsmogelijkheden van het individuele kind.
‘Help mij het zelf te doen’ is het motto van montessorionderwijs. Op een montessorischool leren kinderen namelijk hoe zij zelfstandig kunnen leren en werken. Zij kiezen in principe dagelijks hun eigen werk. Ook bepalen zij zelf hoe lang zij hiermee bezig zijn. De leerkracht heeft hierbij de rol van begeleider. De leerkracht neemt uitgebreid de tijd om alle kinderen te observeren en zal hen daar waar nodig stimuleren, motiveren en sturen.
Op een montessorischool werken kinderen veel zelfstandig en in kleine groepjes. Maar zij krijgen ook af en toe klassikaal les. Daarnaast werken kinderen vaak met planners. Hierin kunnen zij bijhouden welke werkjes ze hebben gemaakt en wat ze nog moeten doen. Dit bevordert hun zelfstandigheid. Bovendien krijgen ze zo inzicht in hun eigen leerproces.
Volgens de visie van Montessori is een kind vanuit zichzelf gemotiveerd om zich te ontwikkelen en te leren. Dit uit zich in een spontane belangstelling, die per kind verschilt. Bovendien verandert deze belangstelling in de loop van de tijd.
Tijdens een periode van belangstelling, de ‘gevoelige periode’, is een kind in staat zich een bepaalde vaardigheid of kennis snel en intensief eigen te maken. De leerkracht moet deze gevoelige periode herkennen en hierop inspelen door de leerling de juiste omgeving en materialen aan te bieden.
Zo kan het zijn dat een kind een gevoelige periode heeft voor leren lezen. De leerkracht observeert dat een leerling grote belangstelling heeft voor letters en dat de leerling probeert woordjes te lezen. Vervolgens speelt de leerkracht hierop in door de leerling lesjes met schuurpapieren letters (montessorimateriaal) te geven.
In het montessorionderwijs maken leerlingen gebruik van speciaal ontwikkelde leermaterialen, die afgestemd zijn op verschillende leeftijden en ontwikkelingsfasen. Dit materiaal heeft een aantal eigenschappen, namelijk:
De meeste montessorischolen hebben de volgende montessorimaterialen:
Wil je meer informatie over montessorionderwijs? Bezoek dan de website van de Nederlandse Montessori Vereniging.
Montessori onderscheidt drie globale ontwikkelingsfasen van een kind, van nul tot en met achttien jaar. De eerste twee fasen maakt een kind door op de basisschool.
De derde fase is de periode van maatschappelijke gerichtheid. Deze fase maken kinderen globaal door tussen de twaalf en achttien jaar. Het voortgezet montessorionderwijs stelt daarvoor drie doelen. Zo moeten leerlingen:
Wil je meer weten over de ontwikkelingsfase op de middelbare school? Lees dan het artikel ‘Montessori 12-18 jaar’ van de Nederlandse Montessori Vereniging.
Op een montessorischool zitten meerdere jaargroepen in een klas. Meestal zijn dit drie jaargroepen, zoals groep 3, 4 en 5 (middenbouw) en groep 6, 7 en 8 (bovenbouw). Maar er zijn ook montessorischolen die twee jaargroepen combineren, zoals groep 3 en 4, groep 5 en 6 en groep 7 en 8. De onderbouw bestaat vrijwel altijd uit groep 1 en 2.
Montessorischolen werken met deze heterogene groepen omdat dit volgens de visie van Montessori essentieel is voor een harmonische ontwikkeling van kinderen. Bovendien ervaart een kind in een heterogene klas hoe het is om de jongste, de middelste en de oudste te zijn. Zo leert een kind hoe het is om geholpen te worden door een ouder kind en om zelf jongere kinderen te helpen. Hierdoor krijgt een kind ook inzicht in welke ontwikkeling het zelf heeft doorgemaakt.
Na groep 8 kunnen leerlingen de overstap maken naar een montessorischool voor voortgezet onderwijs. In Amsterdam kunnen zij hierbij soms gebruik maken van een voorrangsregel. Dit geeft hen geen garantie dat ze op een school worden aangenomen, maar verhoogt wel hun kans. Maar leerlingen kunnen ook de overstap maken naar een reguliere middelbare school. En omgekeerd geldt ook: leerlingen die van een reguliere basisschool komen kunnen zich aanmelden voor een montessorischool voor voortgezet onderwijs.
Op een montessorischool gelden dezelfde kerndoelen als voor andere middelbare scholen. Ook sluiten leerlingen het vmbo, havo of vwo af met schoolexamens en het centraal examen.
Nederland heeft ongeveer 160 montessorischolen voor basisonderwijs en twintig montessorischolen voor voortgezet onderwijs. Deze scholen zijn erkend door de Nederlandse Montessori Vereniging. De scholen zijn over het hele land verspreid en zijn zowel openbaar als bijzonder.
In Amsterdam zijn er 23 montessorischolen voor basisonderwijs. Daarnaast zijn er vijf montessorischolen voor voortgezet onderwijs, namelijk:
Wil je meer informatie over montessorischolen in Amsterdam? Ga dan naar ons scholenoverzicht.
Voor montessorischolen gelden dezelfde wettelijke regels als voor andere scholen in Nederland. Zo moeten de scholen: