Openbaar onderwijs is toegankelijk voor iedere leerling en elke leraar. Het onderwijs gaat niet uit van een godsdienst of levensovertuiging, maar besteedt hier wel aandacht aan (Art. 46 lid 1 en 2 WPO) en (Art. 2.3 WVO 2020). Er zijn ook openbare scholen die lesgeven vanuit een speciale onderwijsvisie, zoals dalton, montessori of vrije school. Een school die lesgeeft volgens de visie van montessori is dan een openbare montessorischool.
De gemeente is wettelijk verplicht om ervoor te zorgen dat er voldoende openbare scholen zijn (Art. 23 lid 4 Grondwet). Op die manier zijn ouders niet genoodzaakt om hun kind naar een bijzondere school te sturen. Als er niet voldoende openbare scholen zijn, zorgt de gemeente dat leerlingen op een andere manier openbaar onderwijs krijgen. Bijvoorbeeld door leerlingenvervoer te regelen.
In de twintigste eeuw was het openbaar onderwijs in handen van de gemeente. Inmiddels zijn bijna alle openbare scholen echter ondergebracht in stichtingen, die namens de gemeente optreden (Art. 48 WPO). Zo heb je in Amsterdam bijvoorbeeld Stichting West Binnen de Ring (AWBR), waar achttien basisscholen onder vallen.
Bijzonder onderwijs geeft les vanuit een godsdienst of levensbeschouwelijke overtuiging. Zo zijn er onder andere islamitische, joodse, rooms-katholieke en protestants-christelijke scholen. Ook zijn er algemeen bijzondere scholen. Deze scholen geven les vanuit een specifieke visie op onderwijs of opvoeding. Zo zijn er niet alleen openbare montessori- dalton- en vrije scholen, maar ook algemeen bijzondere montessori- dalton- en vrije scholen.
Een bijzondere school is niet altijd voor alle leerlingen en leerkrachten toegankelijk. Zo mag een bijzondere school van hun leerlingen en leraren eisen dat ze een bepaalde godsdienst of levensovertuiging hebben. Een protestantse school mag bijvoorbeeld hoofddoekjes op school verbieden. En een joodse school mag leerlingen die volgens de joodse wet niet joods zijn weigeren.
De school moet deze voorwaarden wel duidelijk vermelden in het toelatingsbeleid en moet dit bovendien consequent toepassen. Als er binnen redelijke afstand geen openbaar onderwijs is, mag weigeren op basis van geloof niet (Art. 58 lid 1 WPO).
Bijzondere scholen mogen leerlingen en leraren ook niet weigeren op grond van hun geaardheid. Doet een school dit wel, dan kan de leerling of leerkracht een klacht over ongelijke behandeling indienen bij het College voor de Rechten van de Mens.
Zowel openbare als bijzondere scholen worden bekostigd door de overheid. Zij moeten echter wel aan verschillende voorwaarden voldoen. Zo moet het onderwijs van voldoende kwaliteit zijn, moet de school voldoende uren onderwijs geven en moeten leraren bevoegd zijn. Daarnaast geldt er een minimum aantal leerlingen per school. Het verplichte minimum verschilt echter per regio en of het een basisschool of school voor voortgezet onderwijs is.
Als een school gedurende een bepaalde periode niet aan deze voorwaarden voldoet, wordt de bekostiging stopgezet en wordt de school opgeheven.
De Onderwijsinspectie houdt toezicht op de kwaliteit van het onderwijs en de onderwijstijd op openbare en bijzondere scholen. De inspectie houdt zich daarentegen niet bezig met zaken op school die te maken hebben met godsdienst of levensbeschouwing.