Rudolf Steiner is de grondlegger van de antroposofie: een wereldbeschouwing waarin de mens wordt gezien als een geheel van lichaam, ziel en geest. In 1923 richtte Steiner in samenwerking met de Nederlandse Antroposofische Vereniging de eerste antroposofische school in Nederland op: De Vrijeschool in Den Haag. Daarna volgde de Amsterdamse Geert Groote School in 1936. In 2021 waren er in Nederland 88 vrijescholen voor primair onderwijs en 26 vrijescholen voor voortgezet onderwijs.
De naam vrijeschool betekent niet dat kinderen zelf bepalen wat zij willen leren, maar dat zij zich in vrijheid en op elk vlak van hun persoonlijkheid kunnen ontwikkelen. Hiermee past de vrijschool binnen het traditioneel vernieuwingsonderwijs, waarin de ontwikkelingsmogelijkheden van het individuele kind centraal staan.
Op een vrijeschool spreken leerkrachten vaak over het ‘volledige kind’. Zij streven ernaar dat een kind uitgroeit tot een volwassene die beschikt over:
In de huidige Westerse samenleving wordt vooral veel aandacht besteed aan het denkvermogen. En ook in het onderwijs gaat vaak meer aandacht uit naar cognitieve prestaties, zoals reken- en taaltoetsen, dan naar het gevoelsleven en het wilskrachtige handelen van kinderen. Maar op een vrijeschool is het de taak van de leerkracht om aan alle drie de dimensies evenveel aandacht te besteden.
Wil je meer weten over deze dimensies? Lees dan het artikel ‘Menskunde’ van de Vereniging van Vrijescholen.
Het vrijeschoolonderwijs onderscheidt drie ontwikkelingsfasen van een kind, namelijk:
Het vrijeschoolonderwijs onderscheidt binnen deze drie fasen ook weer verschillende ontwikkelingsstadia. Wil je hier meer over weten? Lees dan het artikel ‘Leeftijdsfasen’ van de Vereniging van Vrijescholen.
Op een vrijeschool voor primair onderwijs bepalen leerkrachten de lesinhoud en de werkwijze. Ze bieden alle vakken in onderlinge samenhang aan. Hierbij houden zij rekening met de de ontwikkeling van ieder individueel kind en van de groep als geheel.
Vanaf de eerste klas (groep 3) verloopt de schooldag volgens een vast ritme: de eerste uren krijgen kinderen periodeonderwijs en daarna krijgen zij oefenuren. Deze lessen worden ook wel werkplaatsuren genoemd.
Bij periodeonderwijs krijgen leerlingen gedurende een aantal weken hetzelfde vak, zoals een bepaald onderdeel van rekenen of taal. Het idee is dat als leerlingen zich gedurende een aantal weken intensief met een stukje leerstof bezighouden, zij een sterke binding krijgen met het vak. Bij oefenuren krijgen leerlingen de andere schoolvakken aangeboden, net als in het reguliere basisonderwijs.
Na de oefenuren volgen op veel vrijescholen vaklessen en kunsturen, zoals schilderen, tekenen en muziek. Daarnaast krijgen kinderen euritmie en gymnastiek. Maar omdat beweging binnen het vrijeschoolonderwijs centraal staat, komt dit ook in alle andere lessen terug. Zo zullen kinderen tijdens taal-en rekenlessen bijvoorbeeld klappen, lopen en dansen. De gedachte hierachter is dat bewegen gezond is en dat het de aanmaak van verbindingen in de hersenen bevordert. Naast kunst en beweging maken kinderen kennis met toneel, natuur, techniek en handvaardigheid.
Ieder jaar staat in een klas een thema centraal dat bij de leeftijd van de kinderen past. Gedurende het hele jaar worden er verhalen verteld die zijn gebaseerd op dit jaarthema. Hierbij gaat het om thema’s die de geschiedenis van de mens weerspiegelen.
Op de vrijeschool zitten kinderen uit dezelfde leeftijdscategorie bij elkaar in de klas. Deze kinderen blijven hun gehele lagere schoolperiode bij elkaar in de klas. Het gebeurt vrijwel nooit dat een kind blijft zitten.
Een leerkracht blijft in principe de gehele lagere schoolperiode bij dezelfde groep kinderen. Het voordeel hiervan is dat de kinderen en de leraar een hechte band opbouwen. Maar als een kind geen goede klik heeft met een leerkracht, kan dit ook een nadeel zijn. Naast de eigen leerkracht hebben kinderen vaak vakdocenten voor bijvoorbeeld handenarbeid of toneel.
Na de zesde klas (groep 8) kunnen leerlingen de overstap maken naar klas zeven (brugklas) op een vrijeschool voor voortgezet onderwijs. De jaargroepen tellen hier namelijk door. Leerlingen kunnen ook de overstap maken naar een reguliere school voor voortgezet onderwijs. Op een vrijeschool gelden dezelfde kerndoelen als voor andere middelbare scholen. Ook sluiten zij het vmbo, havo of vwo af met schoolexamens en het centraal examen.
In Amsterdam zijn vijf vrijescholen voor basisonderwijs, namelijk:
Daarnaast is er een vrijeschool voor speciaal basisonderwijs:
Ook heeft Amsterdam een vrijeschool voor voortgezet onderwijs, namelijk:
Wil je meer informatie over vrijescholen in Amsterdam? Ga dan naar ons scholenoverzicht.
Voor vrijescholen gelden dezelfde wettelijke regels als voor andere scholen in Nederland. Zo moeten de scholen: