In het voortgezet onderwijs zijn er drie soorten toetsen: diagnostische toetsen, voortgangstoetsen en PTA-toetsen (toetsen die onderdeel zijn van het schoolexamen).
Met een diagnostische toets kan een leerling zien of hij de leerstof voldoende beheerst. Deze toets telt meestal niet mee voor het rapport.
Een voortgangstoets toetst ook of een leerling de leerstof voldoende beheerst, maar dit resultaat telt wél mee voor het rapport.
PTA-toetsen (Programma van Toetsing en Afsluiting) tellen mee voor het schoolexamen. Iedere school stelt zijn eigen PTA vast, maar het programma moet wel voldoen aan de inhoudelijke eisen van het examenprogramma (Art. 2.60a WVO 2020).
Om de kwaliteit van het schoolexamen te waarborgen heeft de VO-Raad deze checklist ontwikkeld voor middelbare scholen. Hiermee kunnen scholen nagaan of hun Programma van Toetsing en Afsluiting voldoet aan de wettelijke eisen.
Leerlingen in het voortgezet onderwijs maken door het jaar heen verschillende soorten voortgangstoetsen. De toetsen verschillen per vak.
Zo krijgen leerlingen voor de vakken Frans, Engels en Duits bijvoorbeeld vaak leestoetsen, luistertoetsen en mondelinge overhoringen. Terwijl zij voor het vak wiskunde meestal een schriftelijk toets met opgaven maken.
Voor de vakken scheikunde en biologie maken leerlingen soms practicum-opdrachten waar zij een beoordeling voor krijgen.
Meestal kondigt een docent een toets van tevoren aan. Maar soms krijgen leerlingen ook onverwacht een toets. In de schoolgids staat hoeveel dagen van te voren een docent minimaal een toets moet aankondigen. Meestal geldt voor een proefwerk een minimum van vijf dagen.
Op de meeste scholen houden docenten de leerresultaten van leerlingen bij in een leerlingvolgsysteem, zoals Magister.
Op de middelbare school maken leerlingen vooral schriftelijke toetsen, zoals schriftelijke overhoringen (s.o.) en proefwerken. Een s.o. is vaak een tussentijdse toets en telt minder zwaar mee voor het rapport dan een proefwerk.
Bij een schriftelijke toets beantwoordt een leerling een aantal vragen over de leerstof op papier. Een schriftelijke toets bestaat vaak uit open vragen, meerkeuzevragen (multiple choice) of een combinatie van beide.
Mondelinge overhoringen worden vaak ingezet bij taalvakken, zoals Duits, Frans en Spaans. De leerkracht voert bijvoorbeeld een kort gesprek met de leerling in het Duits, zodat de docent het mondelinge taalniveau van de leerling kan beoordelen. Maar ook voor andere vakken kan een docent de leerling mondeling overhoren.
In de bovenbouw van het havo en het vwo moeten alle leerlingen een mondeling examen afleggen over de boeken die zij hebben gelezen voor het vak Nederlands.
Leerlingen maken bij de vakken Nederlands en vreemde talen regelmatig leestoetsen of tekstanalyses. De leerling leest één of meerdere teksten en beantwoordt hier vragen over. Meestal bestaat de leestoets uit meerkeuzevragen. Ook de centraal examens Nederlands en andere talen bestaan voor een groot deel uit tekstanalyse.
Een praktijktoets bestaat uit een praktijkopdracht. De docent beoordeelt of de leerling de opdracht voldoende heeft uitgevoerd. Vaak krijgen leerlingen hier, net als bij schriftelijke toetsen, een cijfer voor.
Voorbeelden van praktijktoetsen zijn tekenopdrachten voor het vak tekenen of practicum-opdrachten voor de vakken scheikunde en biologie.
Bij vreemde talen, zoals Duits en Frans, krijgen leerlingen regelmatig luistertoetsen. Leerlingen luisteren in meerdere ‘etappes’ naar een gesprek of radioprogramma op audio. Na elke etappe volgt een pauze waarin de leerling de tijd krijgt om de multiplechoicevraag te beantwoorden. Luistertoetsen vereisen een hoog concentratieniveau van de leerling.
In het voortgezet onderwijs moeten leerlingen regelmatig alleen of in groepjes spreekbeurten of presentaties houden over verschillende onderwerpen. Meestal geldt voor een spreekbeurt een vast format en moet de leerling de presentatie ondersteunen met een PowerPoint. Door regelmatig presentaties te geven leren leerlingen spreken voor een publiek. Vaak tellen spreekbeurten en presentaties mee als een proefwerk.
Voor sommige vakken moeten leerlingen een werkstuk maken. Een werkstuk is een uitgebreide tekst met afbeeldingen, waarin een leerling een onderwerp uiteenzet. Soms moeten leerlingen het onderwerp van hun werkstuk aan de groep presenteren.
Op sommige scholen maken leerlingen toetsen digitaal op een laptop of tablet. Het verschilt per school of en hoeveel toetsen digitaal worden afgenomen.
Het toetsbeleid verschilt per school. Sommige scholen organiseren bijvoorbeeld aan het eind van elk trimester een toetsweek. In deze week krijgen de leerlingen elke dag één of meerdere toetsen en wordt er geen les gegeven. Terwijl andere scholen verspreid over het jaar toetsen afnemen bij leerlingen.
Ook het recht op inhalen en herkansen verschilt per school. Zo geldt op sommige scholen het recht op één herkansing per toetsperiode, terwijl andere scholen deze mogelijkheid minder vaak of juist vaker bieden.
Kijk in de schoolgids als je meer informatie wil over het toetsbeleid en recht op herkansing op jouw school.
Het eindexamen bestaat uit schoolexamens (SE) en centraal examens (CE). De schoolexamens worden in de bovenbouw afgenomen, verspreid over meerdere jaren. Het centraal examen wordt in het laatste leerjaar in mei en juni afgenomen. Het gemiddelde van de schoolexamens en de centraal examens vormt het eindcijfer.
Wil je meer weten over het eindexamen? Lees dan: ‘Wat is het verschil tussen schoolexamen en centraal examen?’ .