In de ingezonden brief wordt het ontstaan van OCO teruggebracht tot “de gedachte dat besturen, schoolleiders en leraren onvoldoende in gesprek gaan met ouders” en de veronderstelling dat de wethouder “nog een adviesorgaan” nodig had. OCO is echter vooral ontstaan als antwoord op de structureel ongelijkwaardige positie tussen ouders en school. Het fundament onder OCO is een amendement van het Amsterdamse gemeenteraadslid Karina Schaapman uit december 2003, waarin gevraagd wordt om “het instellen van een fysiek en digitaal onafhankelijk informatiepunt in de vorm van een consumentenorganisatie”. In het amendement werden als doelen genoemd: positie onderwijsvragers versterken, ouderbetrokkenheid vergroten en communicatie tussen ouders en school verbeteren. In december 2006 ging OCO van start en november 2011 werd naast het verlenen van informatie en advies aan individuele ouders ondersteuning aan actieve oudergroepen als extra taak opgenomen in de subsidieverplichtingen van OCO.
In de ingezonden brief staat:
“OCO doet er alles aan om het vermeende beeld te accentueren dat scholen en ouders mijlenver uit elkaar staan ten bate van haar eigen bestaansrecht. OCO gaat nu zelfs zover dat zij het toelatingsbeleid, dat mede door de Gemeenteraad is vastgesteld, wil ondermijnen door het ruilen en verkopen van schoolplaatsen aan te moedigen in de media.”
Hiermee wordt de integriteit van OCO in twijfel getrokken. Als bewijs wordt aangevoerd dat OCO het ruilen en verkopen van schoolplaatsen aanmoedigt in de media. OCO heeft in Het Parool vragen beantwoord over ruilen, niet over verkopen. OCO heeft aangegeven van mening te zijn dat ruilen niet is toegestaan tenzij (naast de ruilende ouders) beide scholen akkoord gaan. Dit kan niet als ‘aanmoediging’ gekwalificeerd worden. Feit is verder dat in de beleids- en voorlichtingsdocumenten van het BBO over het stedelijk toelatingsbeleid een zoekopdracht op het woord ‘ruilen’ nul resultaten oplevert. OCO zou tekort schieten in haar taak als het geen antwoord zou geven op een dergelijke vraag – of dergelijke mogelijkheden niet zou onderzoeken – terwijl uitgelote ouders op zoek zijn naar oplossingen.
In de ingezonden brief wordt geconcludeerd dat constructief overleg kennelijk niet in het werkplan van OCO staat. Dat is een opvallende opmerking gezien het feit dat juist het BBO dit regelmatig afwijst. OCO heeft in verschillende fases van het traject voorstellen gedaan om ouders meer te betrekken bij de ontwikkeling, invoering en uitvoering van het nieuwe stedelijk toelatingsbeleid. Het antwoord was steeds dat het BBO hierin geen rol voor OCO zag. Dit staat nog los van het bericht dat het OCO-bestuur ontving toen het verzocht om een gesprek om samenwerkingsmogelijkheden tussen OCO en het BBO te verkennen:
“Het BBO ziet zichzelf niet als gesprekspartner van het OCO.”
OCO vindt constructieve contacten juist erg belangrijk en gelukkig zijn deze er ook. BBO-voorzitter Herbert de Bruijne is regelmatig bereid telefonisch (of per sms) een toelichting te verschaffen op zaken die spelen in de actualiteit, wat zeer wordt gewaardeerd door OCO. Het was ook verheugend dat BBO-voorzitter Herbert de Bruijne afgelopen donderdagavond in gesprek ging met ouders en dat projectleider stedelijk toelatingsbeleid Hetty Lieftink enkele dagen daarvoor bereid was uitgebreid vragen van ouders te beantwoorden. In beide gevallen op bijeenkomsten die met ondersteuning van OCO konden plaatsvinden.
Het BBO dient een klacht in bij de wethouder tegen OCO op grond van “de handelwijze van het OCO en de wijze waarop deze zich hiermee manifesteert in de media”. Het BBO dient deze klacht in omdat OCO het “minutieus met de gemeente afgestemde beleid ondermijnt”. De voorzitters van het BBO kunnen uiteraard een klacht over OCO bij het bestuur van stichting OCO indienen. Hoewel dit niet gebeurd is en er in formele zin geen klacht bij het OCO-bestuur ligt ter verduidelijking het volgende op de drie ‘hoe kan het?’ vragen en de oproep in de klachtbrief.
“Hoe kan het zijn dat een door de gemeente geïnitieerde en in stand gehouden organisatie zich op een dergelijke wijze – en niet voor het eerst – tegen dit beleid keert?”
OCO geeft juist aan in grote lijnen het beleid als verbetering te zien vergeleken met het oerwoud aan regelingen daarvoor. Maar OCO geeft wel aan dat verbeteringen gewenst zijn, met name voor de minderheid die een bewuste keuze maakt buiten de eigen buurt. Dit standpunt draagt OCO consequent uit en was ook te lezen in het gewraakte Parool artikel.
“Hoe kan het dat deze organisatie vrijuit persberichten doet uitgaan, terwijl bijvoorbeeld persberichten van het BBO altijd afgestemd worden met de gemeente als het gezamenlijk beleid betreft.”
In deze heeft OCO geen persbericht doen uitgaan, maar is OCO gebeld door Het Parool. Los daarvan, de subsidiegever legt OCO niet de verplichting op om de inhoud van persberichten of perscontacten af te stemmen. Dat zou ook in strijd zijn met de onafhankelijke rol van OCO waarvan de gemeenteraad herhaaldelijk het belang heeft onderstreept. Hooguit wordt incidenteel onder tijdelijk embargo informatie gedeeld over gemeentebeleid dat in ontwikkeling is.
“Hoe kan het zijn dat een onderdeel van de gemeente op deze wijze beleid negatief beïnvloedt en ouders bewust aanzet tot illegale handelingen?”
OCO is een onafhankelijke rechtspersoon die subsidie ontvangt van de gemeente Amsterdam. Een stichting waarin het stichtingsbestuur het door de staf ontwikkelde beleid vaststelt en toezicht houdt op de uitvoering daarvan en eindverantwoordelijkheid draagt. In die zin is OCO geen ‘onderdeel van de gemeente’ maar subsidieontvanger van de gemeente voor haar taak: onafhankelijke informatievoorziening en belangenbehartiging. OCO zet ouders niet aan tot illegale handelingen maar verschaft informatie over vragen
die leven bij ouders.
“Het BBO is van mening dat u als wethouder en de gemeenteraad als opdrachtgever van het OCO deze organisatie tot de orde dient te roepen. Het gaat niet aan dat binnen één en dezelfde organisatie (in dit geval de gemeente) er enerzijds constructief wordt samengewerkt om doordacht beleid te ontwikkelen en te implementeren en anderzijds een gemeentelijke dienst volkomen eenzelvig dat beleid meer dan negatief afschildert en beïnvloedt.“
Ook wat deze oproep betreft is OCO van mening dat OCO niet aangemerkt kan worden als gemeentelijke dienst. Betekent dit dat OCO van mening is dat het BBO de wethouder of de gemeenteraad niet kan aanschrijven over OCO? Uiteraard niet. Het had echter wel in de rede gelegen als het BBO ervaren problemen eerst met OCO besproken had. Maar als het BBO oprecht meent dat OCO schade berokkent of de toebedeelde taken verwaarloost kan het BBO uiteraard signalen doorgeven of navraag doen bij de gemeente. Dat is nog iets anders dan dat de gemeente de klacht inhoudelijk zal behandelen.
Nu OCO via dit schrijven enkele feiten heeft rechtgezet en verduidelijking heeft gegeven op vragen die leven bij het BBO wacht OCO de reactie van de wethouder verder af. Hopelijk vormt de klacht van het BBO aanleiding voor een constructieve dialoog over verdere verbetering van het stedelijk toelatingsbeleid.
De ingezonden brief van het BBO verscheen 31 maart 2015 in Het Parool. De klachtbrief van het BBO is gedateerd op 2 april 2015, OCO ontving op 4 april 2015 een afschrift. Deze reactie is 8 april 2015 aan het BBO verzonden met een cc aan de wethouder onderwijs en aan de woordvoerders onderwijs van de gemeenteraad die in de klachtbrief worden gevraagd om OCO tot de orde te roepen. Deze reactie van OCO is geaccordeerd door het bestuur van Stichting OCO. Reactie, opiniestuk en klachtbrief van zijn eveneens op 8 april 2015 gepubliceerd op de website van OCO.