“Zelf vond ik mijn studie filosofie te veel gericht op literatuur. Je leest een dik boek over iets wat een man honderden jaren geleden gezegd heeft. En daar kun je dan iets over zeggen. Voor mij waren het juist de gesprekken met vrienden die filosofie interessant maakten. In plaats van aan te nemen wat iemand anders bedacht heeft, ga je zelf op zoek naar de waarheid.” Die zelfdenkzaamheid is voor kinderen belangrijk, maar wordt nog onvoldoende ontwikkeld, aldus Sabine Wassenberg (36). “Binnen scholen wordt er erg gewerkt van bovenaf. Als kinderen zelf nadenken en discussiëren over diversiteit heeft het meer impact dan wanneer een docent erover vertelt.” Haar manier van lesgeven geeft haar een andere rol als docent. “Kinderen zijn gewend dat de juf degene is met het goede antwoord, maar bij dit soort filosofische gesprekken bestaat er geen juist antwoord. Dat is aan het begin even wennen.”
Ook al verwoorden ze hun argumenten nog kinderlijk en hebben ze minder feitenkennis paraat, de logica die kinderen hanteren is volgens Wassenberg dezelfde logica als bij volwassenen. “Je hoort een volwassene niet snel zeggen dat homo’s moeten huilen, als ze merken dat ze anders zijn. Maar dat het niet makkelijk is om anders te zijn, hoor je wel vaak in een discussie tussen volwassenen.”
Wassenberg benadrukt dat de lessen niet bedoeld zijn om kinderen van hun geloof af te brengen of Westerse waarden op te dringen. “Onze lessen hebben als doel om je bewust te maken van keuzes. Als jij bewust voor je geloof kiest nadat je er goed over nagedacht hebt, dan vind ik dat heel mooi. Maar veel kinderen praten gewoon hun ouders na als het gaat over geloof en alle normen en waarden die daarmee gepaard gaan, zonder er zelf over na te denken.” Zo was er een jongen die ongemakkelijk werd van nadenken over God. “Hij vond het geen leuke vraag of Hij überhaupt bestond, omdat het zijn vanzelfsprekende waarheid op losse schroeven zette. Het bestaan van God was voor hem een veilig gegeven.” Het is een houding die Wassenberg vaker ziet, maar kinderen staan vaak na verloop van tijd wel open voor een discussie. “Iets wat je bij veel volwassenen juist niet ziet. Die bieden meer weerstand om hun waarheden in twijfel te trekken.”
Toen Wassenberg als 26-jarige begon met de filosofielessen had ze nog een flink aantal vooroordelen. “Ik begon vlak nadat Theo van Gogh vermoord was. Ik wist eigenlijk niets over de islam en was heel bang dat de kinderen allemaal dingen zouden zeggen over de koran waar ik niets over wist.” Door de antwoorden van de kinderen leerde ze haar eigen vooroordelen kennen én weerleggen. “Ik ben door deze lessen zelf ook veel opener geworden naar andere overtuigingen. Vroeger zei ik nog weleens dat ik me kon vinden in het boeddhisme als kinderen vroegen wat ik zelf geloofde. Nu zeg ik dat ik in alle geloven geloof. In iedere religie zit iets moois, het is maar net wat het beste bij jou past.” Die houding mist ze soms nog bij docenten.
“Het kan heel schadelijk zijn als docenten atheïst zijn en hun mening opdringen aan de kinderen die ze lesgeven.”
Vaak gaat dat niet eens heel bewust. Op haar blog filosoferenmetkinderen.blogspot.nl beschrijft Wassenberg een situatie waarin een kind vroeg aan een docent of de traktatie van zijn klasgenoot wel halal was. “Dat gezeur over halal ook altijd!” had de juf geroepen, die vervolgens zelf het zakje Skittles op at. “Veel docenten denken erg zwart-wit over wetenschap versus religie. Ze denken erg denigrerend over geloof en daarmee miskennen ze een belangrijk deel van de identiteit van de leerlingen.”
Om meer begrip voor de verschillende culturen in de klas te kweken, geeft Wassenberg samen met compagnon Maaike Merckens Bekkers lessen aan docenten over vraagstukken die een multiculturele klas met zich meebrengen. “Hoe ga je met een kind om dat Allah Akbar door de klas roept? Wat doe je als een kind beweert dat 9/11 een complottheorie is? Allemaal vraagstukken waar veel basisschooldocenten niet op voorbereid zijn, maar die wel steeds meer voorkomen.”
Ondanks dat Wassenberg zichzelf graag ziet als een neutraal en objectief persoon in deze gesprekken, erkent ze dat er ook sturing vanuit haar komt. “Theoretisch gezien heb ik geen mening. Ik wil ze openheid geven om de discussie te voeren. Natuurlijk mogen kinderen zelf alles denken en zeggen. Maar het lijkt me niet gezond als alle kinderen aan het eind van de les overtuigd zijn dat homo’s de doodstraf verdienen. Andersom zullen ze niet allemaal bij de gaypride vooraan staan. Maar ze hebben er wel zelf over nagedacht.”
Tijdens haar lessen gaat het vooral over burgerschap-gerelateerde onderwerpen als respect, gelijkheid, meningen of geloof. Maar er valt volgens Wassenberg over veel meer te praten. “Wat is liefde? Kunnen dieren denken? Wat betekenen computers voor ons werk straks? Allemaal vragen waar ook een filosofisch gesprek over te voeren is. Eigenlijk leent bijna ieder onderwerp zich hiervoor.” Toch zijn er onderwerpen die Wassenberg liever vermijdt. “Kansen op de arbeidsmarkt bijvoorbeeld. Onder kinderen bestaat het beeld dat je alles kan worden wat je wilt, als je maar goed genoeg je huiswerk maakt. Het blijven wel kinderen van tien jaar, met dromen.”