Alle leerlingen moeten op school een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen. Dit proces moet worden afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerling (Art. 8 lid 1 WPO). Bovendien moet de leerling dit in principe binnen een tijdvak van acht aaneensluitende schooljaren kunnen doorlopen (Art. 8 lid 9a WPO) en krijgt het ten minste 7520 uren onderwijs (Art.8 lid 9b WPO).
Als kinderen een klas overslaan betekent dit dat zij minder dan acht aaneensluitende jaren naar de basisschool gaan en minder uren basisonderwijs krijgen. Dit is wettelijk toegestaan omdat in de wettekst staat dat het ‘in beginsel’ om acht aaneensluitende jaren gaat en het ononderbroken ontwikkelingsproces als uitgangspunt geldt.
Sommige kinderen kunnen hun ontwikkelingsproces niet in acht jaar doorlopen en hebben extra tijd nodig. Daarom kan de school besluiten een kind een klas over te laten doen. Dit heet ook wel verlengen. Er zijn ook kinderen die sneller dan hun leeftijdgenoten door de leerstof gaan. Als verrijking van de leerstof voor een kind niet voldoende is kan de school besluiten het te laten versnellen. Dit kan door versneld kleuteren of een (deel van een) onderwijsjaar overslaan.
Uit onderzoek van OCW in Cijfers blijkt dat in het schooljaar 2017-2018 11% van alle basisschoolleerlingen heeft versneld. Ruim 80% hiervan is een zogeheten herfstkind, geboren in oktober, november of december. Een herfstkind blijft meestal korter in de kleuterklas en stroomt eerder door naar groep 3. Een kind kan ook later in zijn basisschoolcarrière versnellen door een klas over te slaan.
Scholen moeten zelf criteria en procedures opstellen waarmee de beslissing tot verlenging of versnelling wordt onderbouwd. De Onderwijsinspectie controleert of de school in het besluit van verlengen of versnellen, de ontwikkeling van het kind als uitgangspunt heeft genomen. Ook gaat zij na of de school de ouders in dit proces betrekt.
Uit het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) van de Rijksoverheid, ‘Effectieve Leerroutes’ (2015), blijkt dat 55% van de basisscholen beleid heeft ontwikkeld voor het versnellen van kinderen. Bij 27% van de scholen is dit beleid nog in ontwikkeling. De leerkracht en de intern begeleider hebben de meeste invloed op de beslissing om een kind te laten versnellen. Het is echter van belang om deze beslissing in samenspraak met ouders en kind te nemen.
Versnellen is niet voor ieder (hoog) begaafd kind geschikt. De versnellingswijzer kan de leerkracht en intern begeleider helpen om informatie te verzamelen die noodzakelijk is voor het maken van een zorgvuldige afweging.
De wijzer is ontwikkeld en uitgeprobeerd in samenwerking met intern begeleiders, psychologen en orthopedagogen. Het werkt volgens de fasen van het handelingsgericht werken: waarnemen, begrijpen, plannen en uitvoeren. Een belangrijk onderdeel van deze wijzer is een gesprek met het kind. Het invullen duurt 20 tot 30 minuten.
De visie van de ouders op de cognitieve en emotionele vaardigheden van hun kind is belangrijk in het besluitvormingsproces om een kind wel of niet te laten versnellen. Deze visie kan verschillen van de visie van de leerkracht en/of de intern begeleider. Zo kan het zijn dat ouders thuis aan hun kind merken dat het zich niet fijn voelt in de klas en dat het met tegenzin naar school gaat, terwijl de leerkracht in de klas hier niets van merkt.
Met behulp van de versnellingswijzer worden de overeenkomsten en verschillen in visies en observaties in kaart gebracht. Deze inzichten kunnen als leidraad dienen tijdens een gesprek op school.