In het basisonderwijs krijgen de meeste kinderen twee soorten toetsen: methode-gebonden toetsen en methode-onafhankelijke toetsen. Een methode-gebonden toets laat zien of een leerling de leerstof uit een lesmethode beheerst. Het gaat dan bijvoorbeeld om een korte rekentoets met keersommen.
Een methode-onafhankelijke toets, zoals Cito, laat zien wat de reken- en taalvaardigheden zijn van een leerling op een vast moment en hoe hij die in de loop van de tijd ontwikkelt. Cito drukt deze vaardigheden uit in scores, zoals de vaardigheidsscore en DLE. Deze scores worden weergegeven in tabellen en grafieken zodat de ontwikkeling van het kind zichtbaar is. Meer informatie over deze en andere toets-begrippen van Cito staan verderop in dit artikel.
De methode-onafhankelijke toetsen van Cito worden het meest gebruikt in het basisonderwijs. De leerkracht neemt deze toetsen twee keer per jaar bij de leerlingen af: in januari (M = midden) en in juni (E = eind). Zo neemt een leerkracht de M6 toets bijvoorbeeld af bij leerlingen in groep 6 in januari. En de E4 toets wordt afgenomen bij leerlingen in groep 4 in juni. De toetsresultaten geven inzicht in de reken- en taalvaardigheden van een leerling en hoe hij die in de loop van de tijd ontwikkelt.
Daarnaast kan de leerkracht de toetsresultaten gebruiken om het leerproces van een individuele leerling of een groep bij te sturen. Tot slot kan de directie de resultaten gebruiken om de onderwijsprestaties van de school in kaart te brengen. Meestal krijgt de leerling de uitslagen van de Cito-toetsen mee in zijn schoolrapport.
Scholen zijn verplicht om de vorderingen van de leerlingen bij te houden in een leerling- en onderwijsvolgsysteem (Art.8 lid 6 WPO). Als een leerling een Cito-toets heeft gemaakt vult de leerkracht de ruwe score (het aantal goed gemaakte opgaven) in het digitale leerlingvolgsysteem in. De meeste basisscholen werken met het digitale leerlingvolg- en administratiesysteem Parnassys en het computerprogramma Leerling Onderwijs Volg Systeem (LOVS) van Cito.
LOVS zet de ruwe score van een toets om in verschillende waardes, zoals de vaardigheidsscore (vaard.), de niveauwaarde (nw.), het niveau (niv.) en het leerrendement in procenten (lr%). Maar ook DL en DLE zijn Cito toets-begrippen die vaak voorkomen in het schoolrapport van een kind.
Onder score staat het aantal goed gemaakte opgaven door de leerling. Omdat iedere toets een eigen inhoud heeft, kun je de scores niet met elkaar vergelijken. Een taaltoets uit groep 3 heeft bijvoorbeeld een andere inhoud dan een taaltoets uit groep 7. Maar ook toetsen uit dezelfde periode hebben een eigen inhoud. Zo kan een rekentoets midden groep 6 bijvoorbeeld 96 opgaven hebben, terwijl een toets begrijpend lezen midden groep 6 slechts 73 opgaven heeft. 28 goed beantwoorde vragen op de rekentoets betekent dan niet hetzelfde als 28 goed beantwoorde vragen op de toets begrijpend lezen.
Om de voortgang van een leerling per vakgebied in de tijd te kunnen volgen zet het leerlingvolgsysteem de score om in een vaardigheidsscore. De vaardigheidsscore is daarom één van de Cito toets-begrippen waar leerkrachten nauwkeurig naar kijken.
In een schoolrapport van een leerling wordt de vaardigheidsscore meestal weergegeven in een grafiek met punten op een zwarte lijn. Door naar de gemiddelde groei tussen twee toets-momenten te kijken, kan een leerkracht zien of er sprake is van een daling, stagnatie, een matige of een sterke groei in vaardigheden. Omdat iedere toets zijn eigen vaardigheidsscores heeft, kunnen de vaardigheidsscores tussen verschillende vakken niet met elkaar worden vergeleken.
De vaardigheidsgroei van een leerling verloopt niet lineair. De meeste leerlingen maken een sterkere groei door in de onder- en middenbouw dan in de bovenbouw. Bij het interpreteren van de gegevens moet de leerkracht hiermee rekening houden.
Bovendien neemt de onnauwkeurigheid van de vaardigheidsscore toe naarmate de leerling minder fouten maakt op een toets. Meer informatie hierover? Lees dan:
Het computerprogramma LOVS zet de vaardigheidsscore om in een niveauwaarde (nw.). Dit is een van de Cito toets-begrippen die het meest bekend is bij ouders. Door deze omzetting kunnen de resultaten van verschillende vakgebieden met elkaar worden vergeleken. De niveauwaarde geeft aan welke plaats een leerling heeft binnen een van de cito-niveaus A tot en met E. Elk cito-niveau is weer in tien gelijke delen verdeeld. Een leerling met niveauwaarde 2,1 heeft een laag C-niveau. Een leerling met een niveauwaarde van 2,9 heeft een hoog C-niveau en zit vlakbij de grens met niveau B.
Indien de vaardigheidsscore van een leerling niet of nauwelijks toeneemt tussen twee rapporten, dan daalt de niveauwaarde. Als een leerling uit groep 4 in juni (E4) bijvoorbeeld een vaardigheidsscore van 156 heeft voor begrijpend lezen, dan is de niveauwaarde een 4.0 (een lage A). Als diezelfde leerling in groep 5 in januari (M5) een vaardigheidsscore heeft van 160 voor begrijpend lezen, dan is de niveauwaarde een 3,2 (een lage B). Ondanks dat de vaardigheidsscore met vier punten is toegenomen, is de niveauwaarde gedaald.
De niveaus A t/m E geven aan hoe leerlingen scoren ten opzichte van het landelijk gemiddelde.
Leerlingvolg- en administratiesysteem Parnassys geeft het niveau aan met Romeinse cijfers. De Romeinse cijfers laten net als de ABCDE-verdeling zien hoe leerlingen scoren ten opzichte van het landelijk gemiddelde. Deze cijfers hebben wel een andere scoreverdeling.
Parnassys gebruikt deze omrekentabel voor de niveauwaardes:
De I-V indeling loopt niet synchroon met de ABCDE-verdeling. Zo behoren niet alle V scores tot de laagste 10%. Een deel van de V scores overlapt met niveau D en een ander deel met niveau E.
Een V- score is hetzelfde als niveau E en betekent dat de score bij de 10% laagst scorende leerlingen hoort.
DL staat voor Didactische Leeftijd en geeft het aantal maanden aan dat een leerling onderwijs heeft gevolgd vanaf groep 3. Een volledig schooljaar staat voor 10 onderwijsmaanden. Aan het eind van groep 3 heeft een leerling 10 maanden onderwijs gevolgd en is de DL dus 10. Bij een doublure telt de de school de DL meestal door en is die 10 maanden meer dan de DL van de klasgenoten. Aan het einde van groep acht hebben alle leerlingen een DL van 60. Kinderen die zijn blijven zitten hebben dit maximum al aan het einde van groep 7 behaald, tenzij de school de DL niet heeft doorgeteld.
DLE is de Didactische Leeftijd Equivalent. Ruwe testscores van leerlingvolgsysteem-toetsen worden met behulp van scoringstabellen (DLE-boek) omgezet in DLE’s. DLE geeft aan hoeveel maanden onderwijs een leerling gemiddeld nodig heeft om een bepaald niveau te behalen. Hierbij telt het aantal maanden dat een leerling onderwijs heeft gehad (DL). Als een leerling uit begin groep 8 (DL = 51) een testscore behaalt met een DLE van 35, betekent dit dat zijn prestatie overeenkomt met een gemiddelde leerling uit halverwege groep 6. Deze leerling heeft dan een leerachterstand van 16 maanden (51 – 35 = 16). In principe kan een DLE score niet achteruit gaan, omdat de lesstof voortbouwt op de beheerste vaardigheden van een leerling. Als dit wel gebeurt, zou dit een signaal kunnen zijn van onderprestatie.
DLE’s worden vaak omgezet in leerrendement (leeropbrengst) in procenten (LR%). 100% betekent dat een leerling alles beheerst wat op dat moment, op basis van het landelijk gemiddelde, van hem wordt verwacht. Een hogere score betekent dat een leerling meer beheerst dan op dat moment wordt verwacht. Een lager leerrendement betekent dat de leerling minder beheerst dan op dat moment wordt verwacht. De formule om het leerrendement in procenten te berekenen is: DLE : DL x 100.
Voorbeeld:
Als een leerling halverwege groep 6 zit is de DL 35 maanden. Als de ruwe score van een toets omgezet in DLE’s 45 is, betekent dit dat de prestatie van de leerling overeenkomt met een leerling halverwege groep 7. Het leerrendement is dan: 45 : 35 x 100 = 129%. De leerling beheerst dan meer dan op dat moment, op basis van het landelijk gemiddelde, van hem wordt verwacht.
De school moet ouders tussentijds op de hoogte te stellen van de vorderingen van hun kind (art. 11 WPO). Daarom organiseren de meeste scholen twee of drie keer per jaar een 10-minutengesprek.
Tijdens dit gesprek licht de leerkracht de toets-resultaten toe en vult die aan met eigen observaties. De leerkracht ziet uw kind dagelijks en let niet alleen op reken- en taalvaardigheden, maar bijvoorbeeld ook op de sociaal-emotionele ontwikkeling. Zo ontstaat er een completer beeld van het niveau en de ontwikkeling van uw kind.
In groep 8 maken leerlingen de Centrale Eindtoets. De uitslag bestaat uit een:
Meer informatie over deze toetsbegrippen staat in: ‘Wat betekenen de standaardscore en het toetsadvies bij de Centrale Eindtoets?’.