“Onacceptabel”, riep Minister Plasterk twee weken geleden toen hij bij het in ontvangst nemen van het Onderwijsverslag 2005/2006 hoorde dat er in Nederland ‘zeer zwakke scholen’ zijn. Dat moest niet mogen in Nederland. De minister kan dat natuurlijk maar één keer zeggen. Want volgend jaar zal de wedervraag zijn: wat heeft u er aan gedaan? Ondertussen zijn er wel ‘zeer zwakke scholen’. In Amsterdam schommelt het aantal rond de tien, samen goed voor circa 2.500 leerlingen in het basis, voortgezet en speciaal onderwijs. De inspectie van het onderwijs hanteert een ‘dynamische lijst’ waar per maand ‘zeer zwakke’ scholen aan toegevoegd of van afgevoerd worden. Een school geldt als ‘zeer zwak’ wanneer de prestaties van de leerlingen de afgelopen drie jaar zijn achtergebleven bij vergelijkbare scholen en wanneer de inspectie daarbij vast stelt dat het onderwijsproces op belangrijke punten van onvoldoende kwaliteit is. De naam van de school verdwijnt weer van de lijst zodra de inspectie na een verbeterperiode van twee jaar voldoende vooruitgang heeft geconstateerd.
Dat betekent dat het vijf jaar kan duren vanaf het moment dat de neerwaartse spiraal zich heeft ingezet tot het moment dat verbeteringen effectief zijn. Dat wil niet meteen zeggen dat 2.500 leerlingen in Amsterdam als analfabeten van school komen omdat ze op een zeer zwakke school gezeten hebben. Ook op zeer zwakke scholen lopen docenten rond die leerlingen iets kunnen bijbrengen. Maar het is een gegeven dat op een zeer zwakke school het onderwijsproces als geheel te wensen overlaat. Daarmee is de kans reëel dat leerlingen net een trede missen op de ladder in hun onderwijscarrière. Een net iets lagere Citoscore betekent al gauw een lager schooladvies, een leerachterstand in het voortgezet onderwijs verkleint de slagingskansen in het mbo, hbo of aan de universiteit. Om van voortijdig schoolverlaten als gevolg van motivatieverlies of gebrek aan ‘leren leren’ nog maar te zwijgen. Zeer zwakke scholen die zich verbeteren spannen zich in om achterstanden in te lopen, de vraag is alleen of het voldoende is. De ‘dynamische lijst zeer zwakke scholen’ van de inspectie past in de trend die onder meer is ingezet door Trouw met de publicatie van schoolprestaties in Nederland, Citoscores in Amsterdam en de Paroolscholengids. Openbaarheid richting de belanghebbenden, ouders en leerlingen, als prikkel tot kwaliteitsverbetering.
Belanghebbenden hebben niet alleen behoefte aan waarschuwingen, maar ook aan concrete hulp als blijkt dat ze met een zeer zwakke school te maken hebben. Daar is meer informatie voor nodig. Welke oorzaken leiden ertoe dat een school zeer zwak presteert, hoe verloopt een verbeterproces? Wat is de positie van ouders en leerlingen op een zeer zwakke school? Kunnen opgelopen leerachterstanden worden bijgespijkerd? Falend management en bestuur is oorzaak nummer één. Het ontbreken van een samenbindende visie en verdeeldheid binnen een onderwijsteam vloeien daaruit voort. En verder, te lage verwachtingen van docenten over de mogelijkheden van leerlingen, ondanks dat ‘moeilijke populaties’ wel degelijk een soepel onderwijsproces kunnen frustreren. Ook het onvoldoende analyseren van binnen de school beschikbare toetsgegevens om daar het onderwijsaanbod op af te stemmen is een veel gehoord gebrek.
Op 29 mei 2007 hield OCO een debat in De Balie onder de titel Bijspijkeren of dichtspijkeren? over de positie van ouders en leerlingen op de zeer zwakke scholen. Schoolbesturen en schoolmanagers van een aantal zeer zwakke scholen gaven daar inzicht in hun inzet en ervaringen om deze scholen weer in het goede spoor te krijgen. De openheid en transparantie van deze besturen en managers maakte indruk. Maar er blijken nog wel degelijk grote problemen te zijn voor ouders en leerlingen, niet alleen omdat het soms erg lang duurt voordat ingegrepen wordt. Lang niet altijd is helder of er ook werkelijk gerichte actie wordt ondernomen om achterstanden in te lopen. En scholen die op ‘het randje’ zitten, waar nog geen extra acties zijn ondernomen, zijn misschien nog wel meer in de zorgen. In Amsterdam behoort 17% van de basisscholen tot de “risicoscholen”, aanzienlijk meer dan in de rest van Nederland.
OCO vindt dat er meer moet gebeuren:
OCO gaat actie voeren om deze drie punten onder de aandacht te brengen van de politiek, het ministerie (dat bezig is met nieuwe wetgeving op dit terrein) en de schoolbesturen in het belang van ouders en leerlingen.
OCO, Onderwijs Consumenten Organisatie Amsterdam
[020] 330 63 20
info@onderwijsconsument.nl