Het jaarsymposium 2009 van de Nederlandse Vereniging voor Onderwijsrecht (NVOR) had de positie van ouders in het onderwijs als thema. Op uitnodiging van de NVOR schreef Menno van de Koppel deze bijdrage aan de symposiumbundel vanuit het perspectief van de onderwijsconsument, waarvoor geput werd uit ervaringen en inzichten opgedaan met de Onderwijs Consumenten Organisatie (OCO) in Amsterdam.
Het jaarsymposium 2009 van de Nederlandse Vereniging voor Onderwijsrecht (NVOR) heeft de positie van ouders in het onderwijs als thema. Op uitnodiging van de NVOR is deze bijdrage aan de symposiumbundel geschreven vanuit het perspectief van de onderwijsconsument, waarvoor geput wordt uit ervaringen en inzichten opgedaan met de Onderwijs Consumenten Organisatie (OCO) in Amsterdam.
Eind 2009 zal ook de Onderwijsraad [i] aandacht besteden aan de positie van ouders. En voorjaar 2009 blikte OCO met een publiek debat terug op het feit dat Karina Schaapman er tien jaar geleden als ouder voor het eerst in slaagde een school aansprakelijk te stellen voor gebrekkig onderwijs door de kosten voor het ‘bijspijkeren’ van haar zoon op het bevoegd gezag van de school te verhalen.
Of al deze aandacht voor de positie van ouders wezenlijke veranderingen tot gevolg zal hebben valt echter te betwijfelen. Het fundament waar het Nederlandse onderwijsstelsel op rust is immers niet het leerrecht van het kind of het opvoedrecht van de ouder, maar de in de grondwet vastgelegde positie van de onderwijsaanbieder.
Daarom heeft deze bijdrage een bescheiden doelstelling: antwoord geven op de vraag welke elementen uit de praktijk van de Onderwijs Consumenten Organisatie in Amsterdam als bouwstenen zouden kunnen dienen om de positie van ouders verder te versterken.
De term onderwijsconsument werd eind jaren ’70 geïntroduceerd. [ii] In 1979 nam minister Pais (VVD) de rol van de onderwijsconsument als uitgangspunt voor zijn beleidsvoornemens voor de jaren tachtig. [iii] Hij voelde wel aan dat dit nieuwe begrip tot misverstanden zou kunnen leiden:
“Het zou mogelijk zijn geweest een ander woord te gebruiken, zoals ‘onderwijsontvangende’, in samenhang met het begrip ‘onderwijsgevende’ dat geleidelijk niet meer weg te denken is uit ons taalgebruik. Dat woord spreekt de ondergetekenden echter evenmin aan als de term ‘genieter van onderwijs’, waartoe wetsteksten aanleiding zouden kunnen geven. Hoewel zij hopen dat het in de toekomst een genot zal zijn – of blijven – om onderwijs te ontvangen, hebben zij hun keus toch laten vallen op het begrip consument. Het mag dan waar zijn dat Van Dale daaraan de begrippen ‘verteerder’ en ‘verbruiker’ verbindt. Zij willen met dit woord geen verzakelijking van de relatie tussen docent en student bepleiten.”
Abma (SGP) had net als de andere onderwijswoordvoerders moeite met de nieuwe term:
“Velen struikelden over de kwalificatie ‘onderwijsconsument’. Ook ons bevalt het niet. Dit moet er nodig nog bij komen in onze consumptiemaatschappij!”
Pais vond de ophef onterecht:
“Ik heb erop gewezen, dat ‘consumeren’ bepaald niet inhoudt, dat men schrokkerig bezig is om allerlei luxe goederen tot zich te nemen. Ik heb gesteld, dat men net zo goed de dialogen van Plato kan consumeren als patates frites.”
Bakker (CPN) merkte op dat het ook ging om een budgetaire benadering waarbij de, in financiële zin, drempeloze toegang tot het hoger onderwijs zou verdwijnen:
“Een mens zou naar aanleiding van de memorie van toelichting graag eens een beschouwing houden over de Minister als kort verhaalschrijver en dan de vraag behandelen, of zijn techniek voldoet aan de eisen, die een Somerset Maugham, Arthur Miller of Roald Dahl daaraan stellen. Het lijkt mij dat dit niet helemaal het geval is. Als je in het begin van de memorie van toelichting twee begrippen ‘eigen bijdrage’ en ‘consument van onderwijs’ los van elkaar op het toneel ziet verschijnen, dan weet je al dat zij elkaar zullen vinden. De zinsnede op blz. 18, waarin dat gebeurt, is al geen verrassing meer. Dat is de richting, die de Minister in wil slaan. Gratis onderwijs in de leerplichtige leeftijd en voor enkele speciale achterstandsgroepen en verder een ongetwijfeld zo groot mogelijke eigen bekostiging.”
Van Kemenade (PvdA) had sterke bezwaren tegen een beleidsvisie die de onderwijsconsument centraal stelt en daarmee:
“… grote gevaren inhoudt voor de ontwikkelingskansen van onderliggende groepen in de samenleving, omdat ze in wezen sociaal-Darwinistisch is en voorbijgaat aan de realiteit van de ongelijkheid in de samenleving en de repercussies daarvan op de onderwijsdeelname. Want de deelname aan en het profijt van onderwijs is geen produkt van vrije keuze, komt niet tot stand op de vrije markt waar voor elk wat wils is, maar wordt in hoge mate bepaald door sociale, economische en culturele factoren, die ongelijk in de samenleving zijn verdeeld, hun stempel op inhoud en opzet van het onderwijs hebben gedrukt en voor velen een belemmering vormen om van dat onderwijs gelijkwaardig profijt te hebben. Die onvrijheid en ongelijkheid zijn zeer recent, ook voor Nederland, weer eens ten overvloede bevestigd door de ronduit schokkende gegevens uit het CBS-onderzoek naar de schoolkeuze bij de overgang naar het voortgezet onderwijs in 1977. Van alle kinderen uit het z.g. hogere sociale milieu gaat ruim 40% direct naar het VWO of de HAVO en nog geen 10% naar het LBO, terwijl van alle arbeiderskinderen na het lager onderwijs slechts rond 10% naar VWO of HAVO gaat en bijna 50% naar het lager beroepsonderwijs.”
Pais en Van Kemenade konden in 1979 niet bevroeden dat twintig jaar later een moeder die in armoede was opgegroeid en alleen de huishoudschool had gevolgd voor haar zoon een ‘schoolstrijd’ zou leveren om met succes het recht op goed onderwijs te bevechten. En dat zij enkele jaren later als gemeenteraadslid namens de politieke partij van Van Kemenade de grondlegster zou worden van een onderwijsconsumentenorganisatie.
Een consument maakt een beredeneerde, soms een gevoelsmatige, keuze voor een product of een dienst die aansluit op zijn behoefte en mogelijkheden. Ouders hebben als onderwijsconsument de relatieve vrijheid om uit het beschikbare onderwijsaanbod dat onderwijs te kiezen wat het beste aansluit bij hun opvatting over de opvoeding van hun kind. [iv] In de verzuilde samenleving hoefden ouders misschien niet zo lang na te denken over hun schoolkeuze. Ouders konden de onderwijsvrijheid ook gebruiken om zelf scholen op te richten, waarbij het accent niet zozeer lag op de vrijheid van levensbeschouwelijke richting maar op die van pedagogisch-didactische inrichting. [v] Helaas is dat door het optrekken van de stichtingsnorm (minimum vereist aantal leerlingen) praktisch nauwelijks meer mogelijk.
Tegenwoordig laten opvoedkundige principes van ouders zich niet meer zo duidelijk vertalen in schoolconcepten, wellicht één van de redenen waarom vraag en aanbod niet altijd goed op elkaar aansluiten. Zo bestaan er ten aanzien van zelfstandigheid nogal eens uiteenlopende verwachtingen tussen ouders en school. Ouders in een achterstandssituatie hebben voor hun kinderen een verbetering van hun maatschappelijke positie voor ogen. Deze meestal lager opgeleide en vaak ook allochtone ouders zijn doorgaans meer prestatiegericht en hebben daarom een voorkeur voor leerstofgericht onderwijs. Zij vullen het begrip zelfstandigheid meer instrumenteel in en hebben daarbij vooral zelfredzaamheid voor ogen. Hoger opgeleide ouders, meestal met een hogere sociaal economische status, associëren zelfstandigheid over het algemeen meer met zelfontplooiing en hebben een voorkeur voor leerlinggericht onderwijs. [vi]
Er is dus volop kans op misverstanden en meningsverschillen als ouders en school niet van elkaars visie op de hoogte zijn of als er geen moeite gedaan wordt om uiteenlopende visies naar elkaar toe te buigen. Daarom is een structurele dialoog wenselijk tussen ouders en school over elkaars verwachtingen en vooral ook over de praktische uitwerking, niet alleen bij de schoolkeuze maar juist ook tijdens het schoolgaan.
Ouders en onderwijspersoneel worden vaak partners [vii] genoemd in de vorming en opvoeding van de leerlingen. Ouders kunnen aan een prettig schoolklimaat bijdragen door hand- en spandiensten te verrichten. Dergelijke werkzaamheden worden meestal gecoördineerd door een ouderraad. Sommige scholen hebben een ouderpanel om de mening van ouders te peilen. Medezeggenschap voor ouders over het beleid en de regels van de school is wettelijk geborgd. [viii] Alles tezamen levert dat betrokken ouders op die met hun houding en inzet, zowel op school als thuis, een belangrijke bijdrage leveren aan de kwaliteit en het succes van een school. [ix]
Helaas voldoet de werkelijkheid niet altijd aan dit ideaalbeeld:
“De school ziet ouders vaak vooral als leveranciers van leerlingen, en beschouwt de opvoedingspraktijk thuis als iets waar zij goede adviezen over kan geven. En ouders zien zichzelf nogal eens – ten onrechte – als amateurs en leerkrachten als professionals op het terrein van opvoeding en onderwijs. Er is, kortom, nogal eens sprake van een enigszins eenzijdige relatie.” [x]
Een sine qua non voor ouderbetrokkenheid [xi] is informatie. Een betrokken ouder is een geïnformeerde ouder. En daarmee is de cirkel rond voor wie zich afvroeg of een ouder gelijktijdig partner van school en kritische onderwijsconsument kan zijn: informatie is de verbindende schakel.
Vanuit het perspectief van de onderwijsconsument is het een kenmerk van een goede school dat ouders open en adequaat geïnformeerd worden over de ontwikkeling van de leerling én over het functioneren van de school.
De school is een organisatie met allerlei schakels die op verschillende manieren op elkaar inwerken: bestuur, directie, docenten, specialisten op het gebied van leerlingzorg en ondersteunend personeel. Het is al niet eenvoudig om binnen de schoolorganisatie eenduidige informatie te genereren, zoals menig bestuurder kan beamen. Laat staan dat het eenvoudig is informatie helder en kernachtig te presenteren aan ouders als de schoolorganisatie hapert.
En het leek er zeker op dat de organisatie haperde op de school van de zoon van de grondlegster van OCO, Karina Schaapman. Docenten vielen uit en konden niet of met grote moeite vervangen worden waardoor gaten in het onderwijsaanbod vielen. Er bleken ook hiaten in de informatievoorziening te zitten toen Karina Schaapman zich op de hoogte probeerde te stellen van de leervorderingen van haar zoon.
Na een herhaaldelijk maar tevergeefs beroep op de school om actie te ondernemen liet zij haar zoon op eigen kosten door een extern bureau testen waarop een forse leerachterstand aan het licht kwam. Geconfronteerd met deze uitkomst ondernam de school nog steeds geen actie. Wat Karina Schaapman er toe heeft gebracht bijles voor haar zoon in te huren. Via de rechter probeerde ze de kosten te verhalen op het bevoegd gezag van de openbare school van haar zoon, de gemeente Amsterdam.
De rechter oordeelde dat de gemeente de bijleskosten voor haar zoon moest vergoeden, omdat de school voor onvoldoende onderwijsaanbod had gezorgd èn omdat het de gemeente aangerekend kon worden dat het schoolhoofd achterstanden had laten ontstaan en voortbestaan zonder het bevoegd gezag daarvan tijdig op de hoogte te stellen.
Het vonnis [xii] bevat verschillende aspecten die van belang zijn voor de positie van onderwijsconsumenten. Zo bleek dat ouders ook een beroep kunnen doen op bekostigingsregels, die normaalgesproken een verticale werking hebben tussen het bevoegd gezag van een school en de minister, wanneer een school aantoonbaar [xiii] heeft gehandeld in strijd met een wettelijke plicht die dient ter bescherming van de belangen van leerlingen en ouders:
“Door een dergelijke forse leer- of beter onderwijsachterstand te laten ontstaan en tot halverwege de hoogste klas geen maatregelen te nemen om die op te heffen, is de Gemeente tekortgeschoten in de zorg voor de kwaliteit van het onderwijs, waarvoor zij op grond van de Wet op het basisonderwijs verantwoordelijk was en handelde zij in strijd met haar wettelijke plicht, zoals die met name volgde uit de artikelen 8 en 9 van die wet. […] Deze wettelijke verplichting dient mede ter bescherming van de belangen van leerlingen en ouders, zodat de Gemeente daarmee onrechtmatig handelde jegens Schaapman.”
In het vonnis werd wel een barrière opgeworpen waardoor een vloedgolf aan aansprakelijkheidsstellingen vanwege gebrekkige onderwijskwaliteit is uitgebleven. De rechter stelde dat er geen sprake was van een resultaatsverplichting om een bepaald eindniveau bij een leerling te garanderen maar slechts van een aanbodsverplichting voor de in het schoolprogramma opgenomen lesstof. [xiv]
Het is de vraag of dit op de lange duur zo blijft. Er lijkt een geleidelijke ontwikkeling gaande te zijn waarbij de verantwoordelijkheid voor kwaliteit steeds explicieter geformuleerd wordt. In het Schaapmanvonnis uit 1999 werd het bevoegd gezag nog impliciet [xv] verantwoordelijk gehouden voor de kwaliteit van het onderwijs. Anno 2009 is een wetsvoorstel minimum leerresultaten in behandeling en heeft de staatssecretaris aangekondigd in de komende jaren ook referentieniveaus [xvi] in te voeren. Als die eenmaal van kracht zijn, dan zou de aanbodsverplichting wel eens uitgegroeid kunnen blijken te zijn tot een resultaatsverplichting.
Karina Schaapman schreef over haar zaak het boek Schoolstrijd (2000) [xvii] en was van 2002 tot 2008 gemeenteraadslid in Amsterdam. Als raadslid wist Karina Schaapman in december 2003 met een raadsbreed gesteund amendement [xviii] op de begroting voor 2004 een aanzet te geven voor de totstandkoming van de Onderwijs Consumenten Organisatie. In 2005 kwam de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO) van de gemeente Amsterdam met een notitie, waarin DMO de aanvraagprocedure, productomschrijving, marktanalyse en ambities voor een op te richten onderwijsconsumentenorganisatie omschreef. De belangrijkste elementen daarin waren: informatie voor iedereen, naast informatie ook advies en belangenbehartiging, onafhankelijk en stromingsvrij. [xix] Op 6 december 2006 werd in De Balie in het bijzijn van Karina Schaapman OCO officiëel geopend door de toenmalige Amsterdamse wethouder onderwijs Ahmed Aboutaleb.
De Onderwijs Consumenten Organisatie (OCO) beantwoordt vragen van onderwijsconsumenten over onderwijs in Amsterdam, brengt informatie over onderwijs uit verschillende bronnen bij elkaar, organiseert debatten over onderwijskwaliteit en verzorgt publicaties om het onderwijs inzichtelijk te maken.
OCO is in de eerste plaats een lokaal informatieloket wat zoveel mogelijk informatie over onderwijs verzamelt en ontsluit voor onderwijsconsumenten zodat zij hun rol als betrokken ouders kunnen vervullen.
De voortdurend groeiende kennisbank van OCO bevat ruim 1.000 artikelen met algemene informatie over onderwijs en schoolgegevens van circa 300 lokale onderwijsinstellingen in Amsterdam. De website van OCO werd in 2008 dagelijks door ruim 1.000 unieke bezoekers bezocht, twee derde daarvan bezocht de ouderpagina’s en een derde de leerlingpagina’s. In 2008 werden per telefoon en per mail circa 2.000 vragen afgehandeld. [xx]
OCO verzamelt al sinds de start eind 2006 gebruikersoordelen van ouders (PO) en leerlingen (VO) over hun school in de vorm van sterren, zodat andere ouders en leerlingen daar bij de schoolkeuze hun voordeel mee kunnen doen. Deze sterren zijn op de scholenpagina’s op de website van OCO terug te vinden, waarop ook een samenvatting van de informatie uit de schoolgids, citoscores, nieuwsberichten en (een link naar) oordelen en rapportages van de onderwijsinspectie zijn samengebracht.
De kernpunten uit de schoolstrijd van Karina Schaapman zijn onderwerp geweest van debatten, pamfletten en brieven van OCO: aandacht voor onderwijskwaliteit, [xxi] het verbeteren van de informatiepositie van ouders en het bijspijkeren van opgelopen onderwijsachterstanden.
Bij OCO komen veel telefoontjes binnen waarin gevraagd wordt om uitleg en informatie: over de terminologie in het onderwijssysteem, over de vindplaats en functie van allerlei organisaties in en rondom de school, over keuzecriteria en toetsing bij schoolkeuze. Vaak kan daarbij verwezen worden naar de website van OCO die zowel algemene onderwijsinformatie als lokale schoolgegevens bevat. Meestal ontvangt de beller behalve telefonische uitleg ook een e-mail met een verwijzing naar de vindplaats van de informatie op de site van OCO, aangevuld met enkele op de vraag toegesneden opmerkingen.
Een ander soort vraag die ouders veel stellen is een bevestigingsvraag. Ouders hebben dan al stappen ondernomen in het contact met school en vragen zich af of ze juist handelen. Ze leggen aan OCO een concepttekst voor van een brief of e-mail aan school. Of ze nemen het gesprek door wat ze van plan zijn met de school te gaan voeren. Ook hier geldt dat OCO met kennis van het lokale onderwijsaanbod probeert in te spelen op karakteristieken van de school in kwestie.
Dan zijn er nog ouders met een lang verhaal die hulp nodig hebben om hun vraag te formuleren. OCO helpt zo’n ouder om de situatie te analyseren, deelvragen te onderscheiden, en een stappenplan te maken hoe de ouder in gesprek kan gaan met school.
Ten slotte zijn er ouders die melding willen doen van een klacht zonder dat ze zelf verder actie ondernemen of van OCO onmiddellijke actie verwachten. Het lucht op om een klacht kwijt te kunnen en het is een geruststellend idee dat als er meer klachten komen ondersteuning bij een eventuele actie mogelijk is.
De culturele achtergrond van de bellers is zeer divers, variërend van niet-westerse allochtoon, tot laagopgeleide autochtoon en hoogopgeleide Engelstalige expat. Wat opvalt is dat bellers die bevestigingsvragen stellen, of die hulp nodig hebben om hun vraag te formuleren, vaak alleenstaande moeders zijn. Maar ook andere gezinsleden bellen af en toe met informatievragen, zoals een oma die wil weten wat een mentor is, of een broer die belt over het eindexamen van zijn zus. In het algemeen wordt er meer door ouders dan door leerlingen gebeld, leerlingen stellen wel vragen per mail.
Ruwweg de helft van de vragen wordt – onder supervisie – door stagiaires [xxii] beantwoord. Voor een indicatie van de capaciteit die de beantwoording van vragen en het geven van adviezen vergt kan een driedeling worden gemaakt: eenduidige informatievragen; verzoeken om informatie of advies waarvoor beperkt onderzoek nodig is; en gecompliceerde veelal langlopende kwesties. De eenduidige informatievragen kunnen grotendeels direct worden afgehandeld in ongeveer een kwartier. De verzoeken om informatie of advies waarvoor beperkt eigen onderzoek nodig is nemen gemiddeld twee uur in beslag, een uur voor de inhoudelijke kant (research en intern overleg) en een uur voor de afwikkeling (telefoongesprek, beantwoording per mail, verslaglegging in de kennisbank, follow up). Voor de meer gecompliceerde en langer lopende kwesties geldt logischerwijs dat hoe zwaarder de materie is, hoe meer tijd de advisering kost. Daarbij kan de inzet variëren van een dagdeel tot enkele weken verspreid over een heel schooljaar.
Regelmatig bellen ouders met vragen over wat complexere situaties waar het meer draait om (on)begrip over de werkwijze van de school. Er is dan sprake van een gebrek aan communicatie of soms ronduit miscommunicatie. Ouders zoeken dan ondersteuning hoe ze het beste de communicatie met school weer op gang kunnen brengen. Vaak gaat het in dit soort situaties meer over de pedagogische dan over de didactische kant van de school. Het kan lichte onderwerpen betreffen, zoals regels over pauzehapjes. Maar ook kan de veiligheid of het leerrecht in het geding zijn. Hieronder volgen enkele voorbeelden.
Een ouder meldde dat een leerkracht een tussendoortje had ingenomen omdat het ongezond zou zijn, de ouder voelde zich in de opvoedtaak niet serieus genomen. De leerkracht zou gehandeld hebben op basis van richtlijnen uit het GGD-advies Gezond eten op school. [xiii] De GGD had dit advies verspreid onder scholen om overgewicht bij kinderen tegen te gaan. De GGD had bij de ’tips die u kunt gebruiken bij het invoeren van nieuw voedingsbeleid op uw school’ ook aan ouders gedacht, maar niet helemaal conform de Wet medezeggenschap op scholen:
“Eventueel ouders betrekken als bij het introduceren van de nieuwe regels / beleid weerstand verwacht wordt van de ouders.”
Navraag bij de school leverde op dat de school inderdaad beleid rondom gezond eten op school had ingevoerd, maar dat het absoluut niet de bedoeling was dat leerkrachten etenswaren afpakken die niet aan de richtlijnen voldoen. Probleem opgelost, al bleef deze ouder met de vraag achter wat nuttige GGD-adviezen zouden zijn voor kinderen in de groei zonder overgewicht.
Een gymleraar had een kind de toegang tot de gymles geweigerd omdat het kind niet bloot wilde douchen, wat op basis van een regel in een nieuwe versie van de schoolgids verplicht zou zijn. De ouder wilde hier bezwaar tegen maken omdat het kind er moeite mee had vanwege schaamtegevoelens. Maar tegelijkertijd was de ouder bang dat dit zou leiden tot een conflict met de school. OCO kon de ouder wijzen op een advies van de LKC [xxiv] over een soortgelijke situatie waarin gesteld wordt dat scholen de lichamelijke integriteit en schaamtegevoelens van kinderen dienen te respecteren. Gesterkt met deze kennis durfde de ouder een gesprek aan te gaan met de directeur, die veel toeschietelijker bleek dan verwacht, en er geen bezwaar in zag als kinderen in ondergoed douchen.
Een leerling durfde niet meer naar school nadat een medeleerling tijdens een techniekles met een scherp stuk gereedschap in de hand dreigende opmerkingen had gemaakt. De ouder van het slachtoffer wilde een overplaatsing naar een parallelklas, maar werd van het kastje naar de muur gestuurd. De school weigerde in eerste instantie in gesprek te gaan, bagatelliseerde het incident en sommeerde de leerling weer op school te verschijnen. De ouder besloot het kind thuis te houden totdat er een oplossing zou zijn gevonden en belde OCO voor hulp. Eerst werd de ernst van het incident geverifieerd bij de in jeugdzaken gespecialiseerde politieagent van het wijkbureau. Daarna werd het expertisecentrum Veilig in en om school (VIOS) gevraagd om bemiddeling. Nadat het VIOS de veiligheidscoördinator op school had ingeschakeld bleek de directie alsnog bereid tot een gesprek met de ouder en bleek overplaatsing naar een parallelklas mogelijk.
Een leerling in 5 vwo kreeg kort voor de krokusvakantie van school te horen dat die de opleiding moest voortzetten in 4 havo. De ouders mailden OCO met de vraag of dit zomaar kon en gaven aan hun kind te willen laten testen voor een second opinion. OCO raadde de ouders aan de mededeling van de school te beschouwen als een advies en in gesprek te gaan met de school over de redenen van het advies, kennelijk was de school bang dat de leerling met lege handen zou komen te staan op het VWO. De ouders en de leerling hadden een vruchtbaar gesprek met de mentor en kwamen overeen toch het schooljaar voort te zetten in 5 vwo. Aan het einde van het schooljaar bleek echter dat vwo toch niet ging lukken en waren zowel ouders als kind gemotiveerd om het volgende schooljaar naar 5 havo over te stappen.
Na verschillende waarschuwingen voor storend gedrag was een 3 havo-leerling sinds februari niet meer welkom op school en kwam thuis te zitten. De leerling probeerde nog bij te blijven door toetsen te maken waarvoor die zelf via oud-klasgenoten de opdrachten moest achterhalen.
Na enkele pogingen van de school die op niets uit waren gelopen om een plek op een andere school te vinden belde de ouder OCO om hulp. OCO adviseerde de ouder het leerlingdossier op te vragen, waarin twee dingen bleken op te vallen. In de eerste plaats leek het erop dat er geen correcte verwijderingsprocedure was doorlopen waarbij leerling en ouder gehoord worden en waarbij gewezen wordt op een bezwaarmogelijkheid. In de tweede plaats leek het erop dat de school alle pogingen tot handhaving van de schoolregels uitgebreid had vastgelegd, maar niets had gedocumenteerd over door de school geboden leerlingzorg om met een systematische zorgaanpak de problemen te lijf te gaan.
OCO deed een beroep op het schoolbestuur wat over verschillende scholen beschikt met een havo-afdeling om een plaats te regelen en wees daarbij op de gebrekkige verwijderprocedure en het ontbreken van tekenen van geboden zorg. Ondanks de toezegging van het bestuur om er boven op te zitten lukte dit niet. Wel kon door toedoen van het schoolbestuur de leerling na de zomervakantie op een STOP (time-out voorziening) geplaatst worden, waar in ieder geval in enige mate van een onderwijssituatie sprake was en waar aandacht was voor het verder voorkomen van problematisch gedrag.
Nadat verschillende op het eerste gezicht hoopvolle contacten met scholen keer op keer geen plek opleverden en ook de al langdurig betrokken leerplichtambtenaar zijn geduld begon te verliezen verwees OCO de ouder door naar een in onderwijsrecht gespecialiseerde advocaat.
Deze wist binnen twee weken het schoolbestuur zo ver te krijgen de leerling toch op een havo-afdeling van een van de andere onder het bestuur ressorterende scholen te plaatsen, inmiddels een jaar nadat de leerling thuis was komen te zitten.
OCO heeft de leerling en ouder vergezeld bij de intake op de nieuwe school die bereid was de leerling als gastleerling een kans te geven en was aanwezig bij een vervolggesprek over de vorderingen na de eerste weken. Ook heeft OCO telefonisch contact onderhouden met de school, de ouder en de leerling over de gang van zaken.
De leerling presteert boven verwachting goed, heeft geen enkele keer meer probleemgedrag vertoond, is gelukkig op de nieuwe school en de nieuwe school is trots op deze leerling die aan het einde van het schooljaar is overgegaan naar het examenjaar.
Een slotopmerking bij deze casus: bij onduidelijkheid over de toedracht of meningsverschillen tussen ouder en school adviseert OCO standaard om het leerlingdossier op te vragen. Wat niet standaard is, omdat daar simpelweg de capaciteit voor ontbreekt, is de langdurige een-op-een begeleiding die in deze casus beschreven is. Daartoe is OCO slechts in zeer uitzonderlijke gevallen in staat.
In de praktijk van OCO hebben zich situaties voorgedaan die vragen oproepen over de toepassing, reikwijdte of interpretatie van de huidige regelgeving. Hieronder enkele voorbeelden met betrekking tot het schooladvies, het Regionaal Plan Onderwijsvoorzieningen en het Transferium (een Amsterdamse invulling van een reboundvoorziening).
In Amsterdam hebben gemeente en schoolbesturen afspraken gemaakt om de jaarlijkse overgang van ongeveer 6.000 Amsterdamse leerlingen afkomstig van ongeveer 220 basisscholen (en nog eens rond de 1.000 leerlingen van buiten Amsterdam) naar circa 70 scholen voor voortgezet onderwijs soepel te laten verlopen, deze zijn vervat in de Kernprocedure.
In de Kernprocedure is het schooladvies leidend. Wanneer een leerling bij de cito-toets een, eveneens in de Kernprocedure vastgelegde, passende score haalt is een VO-school gehouden een leerling toe te laten op een afdeling met een onderwijstype conform het advies. Een leerling met een havo-advies gaat in Amsterdam naar de havo, ouders kunnen zo’n leerling niet inschrijven voor het vwo.
Volgens de Kernprocedure kan ook een zogenaamd dubbeladvies gegeven worden, bijvoorbeeld vmbo-t/havo. De leerling kan dan worden toegelaten op een school die beide schoolsoorten aanbiedt of op een school met een ‘heterogene’ brugklas, waarbij pas aan het einde van de een- of tweejarige brugperiode de beslissing valt of het vmbo-t of havo wordt.
In de praktijk blijken scholen een verschillende invulling te geven aan de wijze van beoordeling van leerlingen aan het einde van de brugperiode. Sommige scholen hechten bijvoorbeeld veel belang aan de werkhouding terwijl andere scholen de cognitieve resultaten het zwaarst laten wegen.
Ouders van leerlingen in zogenaamde havo-kansklassen (heterogene brugklassen waarbij de kans om op te stromen nog eens als extra groot uithangbord aan de gevel van de school wordt opgehangen) voelen zich – terecht of niet – soms bij de neus genomen als een kind in hun ogen wel voldoende prestaties heeft laten zien maar op voor hun gevoel onvoldoende gefundeerde criteria als werkhouding of zelfstandigheid negatief wordt afgerekend.
Is het terecht en wenselijk dat leerlingen met dubbeladviezen op verschillende wijze beoordeeld worden, terwijl leerlingen met eenduidige adviezen wel gelijk behandeld worden in de Kernprocedure?
De geschetste situatie vertoont gelijkenis met de problematiek rond het ‘stapelen’ van opleidingen, waarbij vragen gesteld kunnen worden over de rechten van ouders bij de beoordeling en toelating van leerlingen.
Afstemmen van het onderwijsaanbod op de vraag van leerlingen, ouders en andere belanghebbenden is het voornaamste doel van het Regionaal Plan Onderwijsvoorzieningen (RPO). Maar hoe de stem van leerlingen en ouders gehoord kan worden vermeldt de wet niet. De staatssecretaris geeft wel aan hoe medezeggenschapsraden binnen een schoolbestuur de kleinschaligheid van het onderwijs kunnen bewaken, maar laat in het midden hoe leerlingen en ouders hun stem kunnen laten horen in bovenbestuurlijke discussies. [xxv]
Leerlingen die zodanig gedrag vertonen dat de veiligheid in het geding is komen in aanmerking voor plaatsing op een reboundvoorziening. In Amsterdam is uit een combinatie van regelingen, waaronder de reboundregeling, een voorziening ingericht als vangnet onder de naam Transferium. VO-scholen die een leerling hebben die niet meer is te handhaven kunnen via het zogenaamde Onderwijsschakelloket een leerling aanmelden, waarbij ze hun handelingsverlegenheid moeten aantonen. Ondanks dat het een buitengewoon goede zaak is dat er een vangnet is en de leerlingen niet op straat komen te staan, heeft het Transferium net als andere reboundvoorzieningen een zwak punt: plaatsing op het Transferium geldt als een interne overplaatsing. [xxvi] Al kan de vraag gesteld worden of dat terecht is als die overplaatsing inhoudt dat er sprake is van een ander onderwijsaanbod. Leerlingen en ouders genieten niet de bescherming van een zorgvuldig doorlopen verwijderingsprocedure. Het is wenselijk voor plaatsingen op een reboundvoorziening wel dergelijke waarborgen in de wet op te nemen. [xxvii]
Informatievoorziening, advisering of belangenbehartiging is nooit klaar. Er komen altijd weer nieuwe vragen en er doen zich steeds weer nieuwe onvoorziene situaties voor. Ook zijn er een aantal vraagstukken in beeld waar OCO tot dusverre niet de tijd of de capaciteit voor had om ze aan te pakken, hieronder worden enkele van die uitdagingen genoemd.
In het beginjaar van OCO is veel tijd geïnvesteerd in het ontwikkelen van een netwerk met intermediairs naar moeilijk bereikbare doelgroepen: met oudercontactpersonen op voorscholen en met sleutelfiguren in migrantenzelforganisaties. De oudercontactpersonen bleken in dienst te zijn bij welzijnsorganisaties die voortdurend in beweging waren. Ze waren verwikkeld in reorganisaties of fusies, raakten stadsdelen als opdrachtgevers kwijt of verworven juist weer nieuwe opdrachten. Dit kwam de continuïteit in de met veel moeite opgebouwde prille contacten niet ten goede. Met sommige oudercontactpersonen of welzijnsorganisaties die oudercontactpersonen aansturen onderhoudt OCO nog incidenteel contact, maar er is geen sprake van een dekkend netwerk. Dat zou een grote en blijvende investering vergen. Met de migrantenzelforganisaties ging het iets beter, maar ook daar bleek de benodigde tijdsinvestering enorm en niet te passen bij de huidige schaal van OCO. Intussen draait in Amsterdam een afdeling van het Platform Allochtone Ouders in het onderwijs (PAOO) waar OCO intensief contact mee onderhoudt, en dat compenseert voor een deel het gemis van het beoogde netwerk.
Het Onderwijsverslag 2007/2008 van de Inspectie van het Onderwijs geeft een somber beeld van de leerlingzorg. [xxviii] Voor te veel zorgleerlingen zou helemaal geen handelingsplan opgesteld worden en in veel andere gevallen voldoet het handelingsplan niet of wordt het niet uitgevoerd of niet geëvalueerd. Ofschoon OCO nog te weinig vragen en cases op dit punt voorgelegd heeft gekregen om een gedegen eigen oordeel te kunnen vellen, heerst wel een voorlopige indruk dat het inderdaad soms aan planmatig handelen van scholen bij zorgleerlingen ontbreekt. Bij enkele gevallen waarbij OCO op de hoogte is gesteld van door gedragsproblemen uitvallende leerlingen was de constante dat scholen heel veel persoonlijke betrokkenheid hadden getoond. Maar er was geen analyse gemaakt van de begeleiding die de leerlingen met gedragsproblemen nodig hadden en er werd ook geen beroep gedaan op externe experts. Alle energie was gaan zitten in het handhaven van de schoolregels, door het ontbreken van passende zorg had dit echter niet tot een oplossing geleid. De scholen raakten verbitterd vanwege de verspilde energie en het geschonden vertrouwen, de leerlingen verspeelden hun laatste kansen. Absoluut een aandachtspunt, maar het is moeilijk toegang te krijgen tot de materie.
Afgezien van de planmatige zorg is ook niet goed duidelijk wat voor soort zorg scholen in huis hebben. Vrijwel alle scholen geven aan leerlingen met dyslexie te kunnen begeleiden of een faalangsttraining te kunnen verzorgen. Maar praktisch geen enkele school geeft aan wat voor expertise de school heeft op het gebied van leer- en gedragsstoornissen. In de aanloop naar Passend Onderwijs is het van groot belang dat scholen gaan aangeven wat hun zorgcapaciteit is, zowel voor geïndiceerde als voor niet-geïndiceerde leerlingen. Uiteraard moet de totale zorgcapaciteit in een regio voldoende zijn om aan de zorgvraag te voldoen, met bij voorkeur nog ruimte voor schoolkeuze. OCO hoopt in contacten met de samenwerkingsverbanden, besturen, schooldirecties en zorgcoördinatoren geleidelijk dit beeld in te kunnen kleuren.
Wat vooralsnog ook een groot vraagteken blijft, is de manier waarop scholen hun lwoo-middelen inzetten. Landelijk is hier ook weinig over bekend. OCO gaat proberen dit voor Amsterdamse vmbo’s met lwoo in kaart te brengen en in de schoolgegevens op de OCO-website te verwerken.
Vlak voor de zomer heeft de staatssecretaris de plannen voor Passend Onderwijs on hold gezet. Mochten de plannen weer in beweging worden gezet dan zal OCO doorgaan met voorbereidingen om ouders (en leerlingen) met betrekking tot Passend Onderwijs te kunnen faciliteren.
In Amsterdam loopt een door de gemeente gecofinancierde ‘Verbeteraanpak’ voor zwakke basisscholen. In het voorjaar heeft OCO achtergrondgesprekken gevoerd met de betreffende schoolbesturen. Dit najaar hoopt OCO activiteiten te ontplooien voor het ondersteunen van medezeggenschapsraden van scholen die meedoen aan de Verbeteraanpak, zoals het organiseren van een uitwisselingsbijeenkomst van de betrokken medezeggenschapsraden.
Een van de uitdagingen waarbij OCO op redelijk korte termijn vooruitgang hoopt te boeken is het verder op gang brengen van horizontale verantwoording. In het VO is door de VO-raad een voorzichtig begin gemaakt met de ‘Vensters voor verantwoording’. In het PO werkt OCO aan een schoolkeuzeboekje waarin een aantal verantwoordingselementen gepresenteerd worden in de context van de schoolkeuze. OCO zal aan de website ook pagina’s toevoegen die gewijd zullen zijn aan de schoolbesturen waarop downloads van (of links naar) jaarverslagen te vinden zullen zijn.
Tenslotte ligt er nog de uitdaging op de loer van gevoelige issues die altijd op een onverwacht of ongelegen moment de kop opsteken. Overheidsingrijpen op islamitische scholen, calamiteiten op het gebied van veiligheid, heikele onderwerpen op het gebied van schoolkeuze en segregatie.
De medezeggenschapsraad is formeel gezien vaak de laatste verdedigingslinie van ouders als de balans tussen ouders en school uit het evenwicht is geraakt. De MR is ook een prachtig instrument om een school samen vorm te geven. Reden om juist de positie van de MR op scholen waar het nodige mis is gegaan te versterken.
De inspectie schreef al in 2006 dat:
“… het voor het succesvol verloop van het verbetertraject van belang is dat er door de school een eigen analyse gemaakt wordt en dat draagvlak gevonden wordt voor de ernst van de situatie en de richting waarin het verbeteringsproces moet gaan. Het gaat daarbij niet alleen om de docenten, maar ook om de ouders. De school moet niet alleen de ouders informeren over de ontstane situatie, maar hen ook betrekken bij het verbeteringsproces.” [xxix]
Werken aan draagvlak, bij personeel en ouders, begint in de medezeggenschapsraad. Dit is een pleidooi om de positie van de medezeggenschapsraad op zwakke en zeer zwakke scholen te versterken door aan het eind van artikel 10 (instemmingsbevoegdheid medezeggenschapsraad) een extra bepaling in te voegen, 10i luidend: de vaststelling of wijziging van het voor de school geldende verbeterplan. Als alleen gekeken wordt naar vergroting van het draagvlak zou ook adviesrecht (onderbrengen bij artikel 11 i.p.v. artikel 10 WMS) volstaan. Wordt aan de MR echter ook een rol van intern toezicht toegekend dan biedt het instemmingsrecht (artikel 10 WMS) de beste mogelijkheden.
In de Nota n.a.v. het verslag bij het wetsvoorstel ‘Goed onderwijs, goed bestuur’ verwijst de staatssecretaris in antwoord op de vraag (D66) of er eisen gesteld worden aan de informatie die scholen over de kwaliteit van hun onderwijs en bestuur in hun jaarverantwoording moeten opnemen naar de Richtlijnen voor de jaarverslaglegging die voor het onderwijs zijn vastgesteld. Volgens die regeling dient het jaarverslag ten minste aandacht te besteden aan:
“… zaken met een behoorlijke personele betekenis, onderwijsprestaties, onderwijskundige en onderwijsprogrammatische zaken, ontwikkelingen als gevolg van de interne en externe kwaliteitszorg, ontwikkelingen bij of in de relatie met verbonden partijen (waaronder samenwerkingsverbanden), governance ontwikkelingen, zaken met een politieke (over-heidsprioriteiten) of maatschappelijke impact, over het gevoerde beleid gericht op beheersing van uitgaven inzake uitkeringen na ontslag en de afhandeling van klachten.” [xxx]
Bovendien geldt dat:
“… de informatie naar gelang de behoefte van de belanghebbenden gesegmenteerd wordt naar geografisch gescheiden eenheden (vestigingen) en naar qua inhoud gescheiden eenheden (veelal opleidingen of groepen van verwante opleidingen).” [xxxi]
Ook moet verslag worden gedaan van de dialoog met belanghebbenden, van de horizontale verantwoording.
Deze expliciete regels omtrent de horizontale verantwoording in het jaarverslag versterken de positie van de onderwijsconsument. Toch is een jaarverslag in zekere zin een passief document in de gedachtenbepaling van een medezeggenschapsraad. De WMS vereist dat jaarlijks een jaarverslag verstrekt wordt aan de MR. Een actievere houding van bevoegd gezag richting MR om deze ook in een actievere rol tot een wezenlijke gedachtenwisseling uit te nodigen kan bereikt worden door aan artikel 8 (Algemeen informatierecht medezeggenschapsraad), tweede lid onder a, na “jaarlijks de begroting en bijbehorende beleidsvoornemens op financieel, organisatorisch en onderwijskundig gebied” in te voegen: gekoppeld aan een evaluatie van de onderwijskundige resultaten en doelstellingen. Tot zover de versterking van de positie van de medezeggenschapsraad.
Een waarschuwing is op zijn plaats voor hybride organisaties waarin niet duidelijk is welke partij waarop aanspreekbaar is. Vaak gaat het om constellaties die met de beste bedoelingen zijn opgetuigd, maar heeft niemand zich bij de bouwtekening afgevraagd of er ook iets mis kon gaan. Waarborgen voor zorgvuldige besluitvorming omtrent de rechten van leerlingen en ouders zijn over het hoofd gezien of geleidelijk uit beeld geraakt. Te denken valt aan de inrichting van Samenwerkingsverbanden en Reboundvoorzieningen, maar ook aan het in elkaar schuiven van vmbo en mbo niveau 1 en 2 zonder de consequenties voor de rechten van leerlingen en ouders goed te overzien.
Er is een scheve verhouding tussen ouders en besturen als gekeken wordt naar de toegang tot onderwijsjuridische kennis en middelen. Zeker bij slepende zaken en gevallen waarbij het leerrecht in het geding is of passende zorg onthouden wordt is dat schrijnend. Ook voor algemenere vraagstukken van kwaliteit en deugdelijkheid geldt dat de vrijheid van inrichting scholen zoveel ruimte laat dat een goede kennis van het onderwijsrecht onontbeerlijk is om scholen op de juiste manier aan te kunnen spreken. In de praktijk ontbreekt het een kleine lokale onderwijsconsumentenorganisatie echter al snel aan voldoende juridische expertise en capaciteit. Juridische ondersteuning is ook vereist bij complexe bestuurlijke operaties die de belangen van ouders raken, zoals inrichting van samenwerkingsverbanden, regionale planning onderwijsvoorziening, of invoering van passend onderwijs. Dit probleem zal ongetwijfeld in meer regio’s leven en wellicht hebben ook landelijke ouderorganisaties af en toe behoefte aan extra juridische expertise en capaciteit. Voldoende reden om te onderzoeken of een door OCW te financieren en gezamenlijk te benutten juridische helpdesk of juridisch expertisecentrum mogelijk is.
Dat het fundament van het onderwijsstelsel rust op de positie van de onderwijsaanbieder is een gegeven wat er toe noopt bescheiden doelstellingen te hanteren om de positie van ouders te verbeteren. Terug naar de vraag welke ervaringen en inzichten uit de praktijk van de Onderwijs Consumenten Organisatie in Amsterdam als bouwstenen kunnen dienen om de positie van ouders te versterken. De voorgaande bijdrage levert het volgende stapeltje bouwstenen op, gesorteerd op informatie en rechten:
Het centraal stellen van de onderwijsconsument begin jaren tachtig leidde een periode van deregulering en autonomie in waarin uiteindelijk niet de consument maar de onderwijsorganisatie centraal kwam te staan. Onderwijskeuze wordt deels bepaald door sociaal-economische en culturele factoren die een belemmering kunnen vormen voor gelijke toegang tot het onderwijs. Onafhankelijke informatie over het onderwijsaanbod en de onderwijskwaliteit vergroot de kansgelijkheid.
Een lokaal informatieloket als OCO wat zoveel mogelijk algemene informatie over onderwijs verzamelt en zoveel mogelijk gegevens over het lokale onderwijsaanbod ontsluit kan onderwijsconsumenten de benodigde informatie verschaffen om hun rol als betrokken ouder te vervullen. Een ouder is daarvoor gebaat bij een onafhankelijke partij die voor de informatie en advisering kan terugvallen op een lokaal netwerk.
Een betrokken ouder is een geïnformeerde ouder. Vanuit het perspectief van de onderwijsconsument is het een kenmerk van een goede school dat ouders open en adequaat geïnformeerd worden over de ontwikkeling van de leerling én over het functioneren van de school. Te vaak ontbreekt een heldere verantwoording over de onderwijsprestaties van de school. Terwijl dat juist een belangrijke context is om de voortgang van de leerling in te kunnen plaatsen. Bovendien vergroot betrouwbare informatie over de school het vertrouwen in de school.
De opvoedingsdoelen van ouders en school kunnen verschillen. Daarom is een structurele dialoog wenselijk tussen ouders en school over elkaars verwachtingen en vooral ook over de praktische uitwerking, niet alleen bij de schoolkeuze maar juist ook tijdens het schoolgaan.
Met het oog op de dialoog tussen ouders en school is het wellicht interessant een onderwijsteam als een ‘lerende organisatie’ [xxxii] te beschouwen waarvan de leden door interactie in de beroepspraktijk hun kennis vergroten. Dan valt op dat ouders het merendeel van de tijd alleen staan in hun relatie tot de school. De kracht van een school kan vergroot worden als ook de ouders op een efficiënte manier in contact met elkaar gebracht worden om ervaringen uit te wisselen over het grootbrengen van hun kinderen. Dat vraagt een wat andere benadering dan een gebruikelijke thema-avond over het puberbrein. Het vergt ook afstemming met de didactische en pedagogische ontwikkellijnen die de school hanteert om tot zinvolle interactie met de school te komen.
De indruk bestaat dat sommige scholen met grote persoonlijke inzet en betrokkenheid gedragsregels proberen te handhaven bij probleemleerlingen. Terwijl het ontwikkelen van planmatige zorg voor de geconstateerde gedragsproblemen achterwege blijft. Als geen poging ondernomen wordt om aan de hand van een adequaat zorgplan de leerling te helpen de gedragsproblemen op te lossen, dan is het onterecht als een school zich beroept op handelingsverlegenheid en de leerling via de voordeur verwijdert of via de achterdeur met een reboundplaatsing naar buiten werkt. Ouders kunnen veel ellende voorkomen door bij beginnende problemen te vragen om een goed handelingsplan, ook bij niet-geïndiceerde leerlingen.
In de aanloop naar Passend Onderwijs is het van groot belang dat scholen transparant gaan aangeven wat hun zorgcapaciteit is, zowel voor geïndiceerde als voor niet-geïndiceerde leerlingen.
Een ouder die zich bewust is van zijn rechten is eerder geneigd met vertrouwen de communicatie met school aan te gaan.
De kernpunten uit de schoolstrijd van Karina Schaapman zijn onderwerp geweest van debatten, pamfletten en brieven van OCO: aandacht voor onderwijskwaliteit, het verbeteren van de informatiepositie van ouders en het bijspijkeren van (op zwakke scholen) opgelopen onderwijsachterstanden. Scholen verbeteren zich als organisaties maar die verbeteringen komen voor veel leerlingen te laat. Teveel kinderen slepen opgelopen leerachterstanden de rest van hun leven met zich mee. Een bijspijkerrecht – waarop toezicht gehouden wordt – voor leerlingen en hun ouders om op (zeer) zwakke scholen opgelopen achterstanden in te lopen is hard nodig.
Bekostigingsregels die mede dienen ter bescherming van de belangen van leerlingen en ouders kunnen worden ingeroepen door ouders. Om te voorkomen dat ouders iedere keer alleen tegenover schoolbesturen staan is het van belang dat de benodigde kennis ontsloten wordt voor alle ouders. En om juridische procedures te voorkomen is het van belang om aan de hand van betrouwbare informatie over de onderwijskwaliteit tijdig aan de bel te kunnen trekken.
Het is wenselijk om voor ingrijpende maatregelen als plaatsing op een reboundvoorziening waarborgen in de wet op te nemen die vergelijkbaar zijn met de wettelijke waarborgen bij een verwijderingsprocedure.
De staatssecretaris geeft wel aan hoe medezeggenschapsraden binnen een schoolbestuur de kleinschaligheid van het onderwijs kunnen bewaken, maar laat in het midden hoe leerlingen en ouders hun stem kunnen laten horen in bovenbestuurlijke discussies.
Wanneer verbeterplannen voor (zeer) zwakke scholen betrokken worden in het medezeggenschapstraject komt dit het draagvlak voor noodzakelijke aanpassingen ten goede, wordt het vertrouwen in de school vergroot en zal een verbeterplan sneller tot resultaten kunnen leiden.
De inspectie hamert er al jaren op dat scholen nog veel leerwinst kunnen behalen door hun eigen gegevens over onderwijsopbrengsten en leerlingzorg beter te evalueren. Door de evaluatie van de onderwijskundige resultaten en doelstellingen te koppelen aan nieuwe beleidsvoornemens ontstaat een actievere discussie tussen bevoegd gezag en medezeggenschapsraad op het gebied van onderwijskwaliteit.
Bij de advisering wordt regelmatig geput uit kennis van jurisprudentie en adviezen van klachtencommissies. Toegang tot zwaardere juridische drukmiddelen is soms nodig. Een belangrijk punt waaraan het een kleine lokale onderwijsconsumentenorganisatie als OCO aan ontbreekt is juridische expertise en capaciteit om in te zetten bij slepende zaken en bij schrijnende gevallen waarbij het leerrecht in het geding is of passende zorg onthouden wordt. Juridische ondersteuning is ook vereist bij complexe bestuurlijke operaties die de belangen van ouders raken zoals de inrichting van samenwerkingsverbanden, regionale planning onderwijsvoorziening of invoering van passend onderwijs. Dit probleem zal ongetwijfeld in meer regio’s leven en wellicht hebben ook landelijke ouderorganisaties af en toe behoefte aan extra juridische expertise en capaciteit. Voldoende reden om te onderzoeken of een door OCW te financieren en gezamenlijk te benutten juridische helpdesk of juridisch expertisecentrum mogelijk is.
Dit zijn wat losse bouwstenen. Er ligt nog een zwerfkei op het bureau van de staatssecretaris die wat meer gewicht in de schaal kan leggen: het Passend Onderwijs. Dat voorziet namelijk in regio’s. En dat biedt weer ruimte voor maatwerk voor het inrichten van lokale ouderorganisaties. Als de staatssecretaris de ouderplatforms in de regio’s voor Passend Onderwijs een aardig budget per leerling beschikbaar stelt – niet aan de schoolbesturen maar aan de ouders! – dan kan de staatssecretaris meer doelen dan alleen die van Passend Onderwijs realiseren. Dan kan ze wezenlijk bijdragen aan de versterking van de positie van ouders in het onderwijs.
^ [i] Zie voor de adviesaanvraag Kamerstuken II 2007-2008, 31 200 VIII, nr. 196, p. 3.
^ [ii] Dat is althans het resultaat van een zoekopdracht in statengeneraaldigitaal.nl.
^ [iii] MvT op de O&W-begroting voor het jaar 1980 (15 800 hoofdstuk VIII nr. 2) en vergadering Tweede Kamer op 21 en 22 november 1979.
^ [iv] De schoolkeuzevrijheid van de ouder vloeit voort uit de onderwijsvrijheid van de onderwijsaanbieder. De basis daarvoor werd al in 1848 gelegd door Thorbecke en die lijn is doorgetrokken met de onderwijspacificatie van 1917 door de financiële gelijkstelling van het openbaar en bijzonder onderwijs. Zie voor een uitgebreide beschrijving D. Mentink en B.P. Vermeulen (2004), Artikel 23 Grondwet.
^ [v] Een voorbeeld uit Amsterdam is het Montessori Lyceum Amsterdam, opgericht door de Stichting voor Middelbaar en Voorbereidend Hooger Montessori-onderwijs (1928).
^ [vi] Ontleend aan Herweijer & Vogels (2004), Ouders over opvoeding en onderwijs, Den Haag: SCP.
^ [vii] Het Manifest versterking ouderbetrokkenheid op school (2007) spreekt over vorming en onderwijs als gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van ouders en onderwijspersoneel. Ahmed Marcouch, stadsdeelvoorzitter van Slotervaart, drukte zich wat directer uit: “Het partnerschap tussen ouders en school is een intieme relatie, als de één van de ander niet weet wat die doet gaat het mis.”
^ [viii] Soms is een ouderraad (of ouderpanel) dermate actief dat dit een aantrekkelijke partij is voor de schoolleiding of het schoolbestuur om met ouders te overleggen. Als er geen goede afspraken over afstemming gemaakt worden kan dat tot gevolg hebben dat de medezeggenschap slechts minimaal wordt ingevuld, waarmee belangrijke waarborgen voor zorgvuldige besluitvorming verloren gaan. Een oudervereniging zou als achterban van de oudergeleding van een medezeggenschapsraad kunnen functioneren en structuur kunnen bieden aan de ouderparticipatie op school.
^ [ix] Zie bijvoorbeeld ook kamerstukken II 2008–2009, 31 135 nr 16, p.4: “Die betrokkenheid past niet alleen bij de positie die ouders vanouds zeker in het bijzonder onderwijs hebben bekleed, ze vergroot ook de kans op succes van de leerlingen en zorgt voor meer afstemming over de opvoeding en vorming van leerlingen.”
^ [x] Fragment uit een rapportage van ITS-onderzoekers Frederik Smit en Geert Driessen (2002), Allochtone ouders en de pedagogische functie van de basisschool, Nijmegen: ITS, p. 59.
^ [xi] René Diekstra, lector Onderwijs en Ouders aan de Haagse Hogeschool, pleit er voor om de term ouderbetrokkenheid te reserveren voor hand en spandiensten van ouders. De communicatie tussen ouders en school en het thuis tonen van belangstelling voor school door ouders aan kinderen zou hij liever als ‘onderwijsbetrokkenheid’ willen kenmerken.
^ [xii] Rb. Amsterdam 29 mei 1999, AB 2000, nr 104.
^ [xiii] Niet alleen aantoonbaar in gebreke gebleven, ook aantoonbare schade: de hoogte van een schadevergoeding zal normaalgesproken gerelateerd zijn aan de kosten om de schade te herstellen.
^ [xiv] Betreffende fragment: “Voor de goede orde, het gaat in deze zaak niet om de verplichting een bepaald eindniveau bij een leerling te garanderen, maar om de eis dat de in het schoolprogramma opgenomen lesstof tenminste bij benadering aan die leerling wordt aangeboden.”
^ [xv] Betreffende fragment uit het vonnis in de zaak Schaapman: “Weliswaar kende de Wet op het basisonderwijs niet een bepaling als artikel 10 van de huidige Wet op het primair onderwijs, waarin het bevoegd gezag met zoveel woorden wordt belast met de zorg voor de kwaliteit van het onderwijs, maar ook onder de oude wet gold dat het bevoegd gezag daarvoor verantwoordelijk was.”
^ [xvi] Zie bijvoorbeeld kamerstukken II 2008–2009, 31 828, nr. 9, p. 6 en ook de brief over de ‘Voortgang doorlopende leerlijnen taal en rekenen’ van 20 februari 2009 aan de Tweede Kamer waarin de staatssecretaris op p. 8 schrijft: “Het mag duidelijk zijn dat er een moment komt waarop de referentieniveaus wel worden meegewogen in het inspectieoordeel over de leeropbrengsten van scholen.” De onderwijsraad pleit al langer voor het invoeren van leerstandaarden: p. 31 van het rapport Partners in onderwijsopbrengst (2008) meldt dat leerstandaarden een stapje verder gaan dan referentieniveaus en toont een tabel waarin het woord ‘resultaatverplichting’ verschijnt.
^ [xvii] Met een voorwoord van Jaap Dronkers, waarin hij de strijd van Karina Schaapman om op te komen voor het algemeen belang van goed onderwijs voor alle kinderen betitelde als een burgerplicht. Als tegengesteld aan het puur nastreven van individueel belang door van school te wisselen als een school zwak presteert.
^ [xviii] In het in het Gemeenteblad onder de aanduiding afd. 1 nr. 783 als ‘vraaggericht onderwijs’ gepubliceerde amendement dat op 11 december 2003 werd aangenomen werd besloten tot: “het instellen van een fysiek en digitaal onafhankelijk informatiepunt in de vorm van een consumentenorganisatie die op basis van de informatiebehoefte van ouders en leerlingen zorg gaat dragen voor onder meer informatie over onderwijsresultaten, keuzemogelijkheden en participatie, met als doel de positie van onderwijsvragers te versterken en ouderbetrokkenheid te vergroten en communicatie tussen ouders en school te verbeteren […].”
^ [xix] DMO, gemeente Amsterdam (2005), Onderwijsconsumentenorganisatie, onderwerpen voor een ondernemingsplan.
^ [xx] Ter vergelijking: in haar brief aan de Tweede Kamer van 29 april 2009 over ouderbetrokkenheid schrijft staatssecretaris Dijksma (p.3) dat het landelijk opererende 5010 in 2008 ruim 16.000 e-mails en telefonische vragen heeft afgehandeld.
^ [xxi] Debat en pamflet Bijspijkeren of dichtsbijkeren (2007), debat Plaatselijk kans op slecht onderwijs en bijbehorend pamflet Wat ouders zouden moeten weten (2007),brief Bijspijkerecht d.d. 20 feburari 2009 aan de onderwijswoordvoerders van de Tweede Kamerfracties.
^ [xxii] Tot dusverre maakte OCO gebruik van stagiaires van de HvA voor de studies Pedagogiek en Sociaal Juridische Dienstverlening.
^ [xxiii] Een voorbeeld van een richtlijn uit het GGD-advies Gezond eten op school: “Koeksoorten zoals evergreen, sultana vormen een grensgebied. Bij voorkeur bestaat het tussendoortje uit fruit of brood en helemaal geen koek, maar mocht de school deze koeken niet willen verbieden, dan is het belangrijk om af te spreken dat er altijd maar één gegeten mag worden (en geen pakje, waar er vaak twee of drie in zitten).”
^ [xxiv] LKC 05.114, op het punt van hygiëne oordeelde de commissie: “dat het douchen van kinderen met een onderbroek aan niet zodanig minder hygiënisch is dat dit het overtreden van hun intiemste gevoelens rechtvaardigt.”
^ [xxv] Kamerstukken I 2007-2008, 31 310, E, p. 2.
^ [xxvi] Regeling regionaal zorgbudget, subsidie regionale verwijzingscommissies voortgezet onderwijs en reboundvoorziening 2005. Gele Katern, 20 april 2005, p 77: “Het is aan het Swv-VO om te bepalen hoe de toeleiding naar de reboundvoorziening verloopt. In de praktijk kan het zorgadviesteam, de leerlingbegeleiding of de leerplichtambtenaar daarbij een belangrijke rol spelen. De leerling blijft ingeschreven op de eigen school en wordt tijdelijk opgevangen met het oog op terugkeer naar de eigen school. In gevallen waar terugkeer naar de eigen school niet mogelijk of gewenst is, worden afspraken gemaakt met andere scholen binnen het samenwerkingsverband. Deelname aan de reboundvoorziening is niet vrijblijvend en gebeurt zonodig met drang, in samenspraak met de leerlingen en de ouders.”
^ [xxvii] Helaas is plaatsing op het Transferium niet de enige schemerzone waarbij waarborgen ontbreken. Zie voor een uitputtend verslag van allerlei manieren om op ongelukkige wijze tussen wal en schip terecht te komen, de binnen de werkgroep Leerrecht van de NVOR gepubliceerde notitie van Th. Storimans (2008) Toelatingsproblematiek leerplicht.
^ [xxviii] 10% van de leerlingen in het PO en 17% van de leerlingen in het VO heeft zorg nodig, in het PO heeft een kwart daarvan geen handelingsplan. Dit probleem speelt ook in het VO. Eenderde van de basisscholen gaat de effecten van de verleende zorg niet na. Ook ontbreekt vaak het beeld op de ontwikkeling van lgf-leerlingen of leerlingen met eigen leerlijnen.
^ [xxix] Inspectie van het Onderwijs (2006), Ontstaan en ontwikkeling zeer zwakke scholen in het basisonderwijs.
^ [xxx] Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 828, nr. 9, p. 9.
^ [xxxi] Richtlijn Jaarverslag Onderwijs, hoofdstuk RJ 660.4, alinea 407.
^ [xxxii] Ontleend aan Etienne Wenger (2000), Communities of Practice and Social learning Systems, Organization Volume 7(2):225-246.