Bij het horen van het woord zwembandje, begint de ogen van een Taiwanese meisje uit de nieuwkomersklas van basisschool Samenspel in Zuidoost glimmen. “Oranje!” roept ze blij terwijl ze naar haar bovenarm wijst. “Drijven!” De Syrische jongen die naast haar zit kijkt haar vrolijk aan terwijl hij knikt: ook hij weet waar het over gaat.
Samen zitten ze met nog 13 andere nieuwkomers in de klas. Doel van deze schakelklas is om kinderen die geen Nederlands spreken binnen een jaar zoveel mogelijk over de taal te leren, voordat ze doorstromen naar het reguliere basisonderwijs. Zowel vluchtelingen als kinderen die door een gezinshereniging naar Nederland zijn gekomen zitten hier door elkaar.
Docente Margaretha Moolenijzer (61) staat sinds een jaar voor de nieuwkomersgroep. “Doordat je niet op één niveau werkt, moet je heel creatief en flexibel zijn om de kinderen de stof bij te brengen. Dat vind ik het leukste aan de klas.” Sinds 1978 staat Moolenijzer voor de klas in het basisonderwijs, met een tussenpoos van vijf jaar in de psychiatrie. “Die inzichten kan ik nu weer gebruiken om de kinderen te helpen. Je ziet dat veel kinderen onzeker zijn. Door mijn lessen wil ik ze zelfbewustzijn geven en een veilige haven bieden waarin ze zich kunnen ontwikkelen. Op die manier hoop ik iets bij te dragen aan een goede toekomst voor deze kinderen.”
Het is die toekomst die veel ouders als reden geven waarom ze zijn gevlucht uit hun eigen land. “Je ziet dat kinderen daardoor soms extreem gemotiveerd zijn, tot overdreven aan toe,” aldus Moolenijzer. “Sommige ouders hebben drie baantjes om het hoofd boven water te houden. Als kind wordt er van je verwacht dat je extra hard werkt, om de betere toekomst waar je ouders op hopen waar te maken.”
Kinderen die nieuw in Amsterdam komen, worden door hun ouders aangemeld bij een basisschool naar keuze. Blijkt dat ze eerst een jaar naar de nieuwkomersklas moeten, dan wordt dat geregeld via de basisschool. Die neemt contact op met het het Centraal Meldpunt van het ABC, dat de kinderen plaatst op een van de dertien basisscholen die onderdak bieden aan de nieuwkomers. Sinds 1 januari 2016 zijn er zo’n 1.200 kinderen van zes tot twaalf jaar ingeschreven bij het Centraal Meldpunt. Daarbij ging het in 10 procent van de gevallen om vluchtelingenkinderen uit onder andere Syrië, Eritrea en Somalië. In totaal waren er 92 verschillende nationaliteiten.
De docenten voor de klassen hebben een NT2-opleiding genoten, wat zich specifiek richt op de didactiek van het leren van Nederlands. Een aparte opleiding voor het herkennen en omgaan met mentale problemen van de kinderen is niet altijd aanwezig. “Maar vaak zie je dat het ervaren docenten zijn, die al langer voor de klas staan. Die ervaring zetten ze in om de kinderen pedagogisch te ondersteunen.” Moolenijzer volgde wel een extra opleiding, gericht op het traumatische verleden van kinderen. “Het zijn niet alleen de vluchtelingen, ook kinderen uit Ghana of Taiwan hebben vaak van alles meegemaakt voordat ze hier in dit klaslokaal terecht komen.”
In de klas wordt weinig over het verleden van de kinderen gepraat. Moolenijzer wijst naar een jongetje dat vrolijk door de klas heen loopt. “Hij is negen jaar en zwierf vijf jaar over straat in Ghana. Toen hij hier in Nederland kwam, had hij een echte vechtersmentaliteit. Nu speelt hij met alle kinderen.” Het jongetje loopt naar een meisje dat verderop zit te tekenen en knuffelt haar. “Bij haar Syrische ouders stond IS op een dag voor de deur. Ze wilden hun vijf dochters hebben. Diezelfde dag is het gezin gevlucht, nu wonen ze hier om de hoek.”
Wie toch over zijn gevoelens wil praten kan dat doen door middel van het stokjessysteem dat Moolenijzer samen met haar collega Marilyn Braafhart (56) ontwikkelde. Iedere ochtend wordt de les geopend met een klassikale ronde, waarbij kinderen hun stokje met een dierentekening in één van de bakjes kunnen doen met smileys. Een boze, blije, verdrietige of bange smiley maakt duidelijk hoe de kinderen zich voelen. “Op die manier maak je de drempel veel lager om over zaken te praten.” Vandaag valt de opbrengst van verdrietige smileys gelukkig mee: slechts één meisje heeft gister een vaccinatie gehad en nu heeft ze een zere arm. Moolenijzer: “Ook dat soort dingen mogen in die ronde besproken worden. Het hoeft niet allemaal zwaar te zijn.”
Het Jeugdjournaal wordt vaak gebruikt als handvat om het over problemen te hebben met de kinderen. “Als ze daar iets op tv zien over aanslagen, maak ik daarna de tijd vrij om het erover te hebben,” vertelt Marilyn Braafhart (56), docente van de andere nieuwkomersklas van Samenspel. Het biedt bovendien de kans voor een goede dialoog. “Toen laatst het Suikerfeest werd gevierd op school, hebben we iemand uitgenodigd die uit kwam leggen wat dat betekende. Het is goed om van elkaars godsdienst te leren.”
Diezelfde godsdienst is iets waar ze veel kinderen mee ziet worstelen in de klas. “Een tijdje geleden had ik een jongetje dat constant de bevestiging zocht dat hij wel een goede moslim was. Alle berichten die hij zag over moslims gingen over aanslagen, dat was voor hem heel verwarrend.” Braafhart stelt hem en de andere kinderen gerust over godsdienst. “De een vouwt zijn handen tegen elkaar, de ander met zijn knokkels in elkaar. Uiteindelijk is het allemaal goed.”
Onderscheid tussen de vluchtelingen en kinderen die hier om een andere reden zijn gekomen maakt Moolenijzer niet. “Je merkt bij vluchtelingenkinderen dat ze aan het begin niet in de ‘leerstand’ staan. Ze zijn nog puur aan het overleven. Op dat moment moet je kijken wat ze wel kunnen: het spelen van spelletjes, kleine woordjes leren met hun klasgenoten.” Langzamerhand ziet Moolenijzer dat altijd veranderen. “Ze willen zijn zoals alle andere kinderen, en die werken uit een werkboek. Dus gaan ze vanzelf meedoen. Vanaf dat moment maak ik geen onderscheid meer.”
De ‘nieuwkomersschool’ is de school die het niveau van de kinderen bepaalt aan de hand van een taal- en rekentoets. “Soms zie je dat kinderen de taal niet zo snel oppakken, maar wel heel goed overweg kunnen met cijfers,” legt Sanders uit. “Door een meer visuele manier van rekenen te geven, kun je daar ook aan zien hoe intelligent een kind is.” Is het niveau eenmaal bepaald, dan wordt in kleine groepen in de klas les gegeven terwijl de rest in zijn werkboek aan de slag gaat. Krijgt een kind in de ene hoek van het lokaal les over de verschillende onderdelen van zijn gezicht, een stukje verderop leert een ander kind dat al wat verder is klokkijken.
De voertaal in de les is Nederlands, al zijn sommige kinderen er nog maar een maand. “Dan wordt er weleens gesmokkeld met Engelse woorden,” bekent Moolenijzer. “Maar niet alle kinderen spreken die taal, dus om het zo begrijpelijk mogelijk te houden doen we alles in één taal: het Nederlands.”
Met een Centraal Meldpunt – dat opgezet werd door het ABC in opdracht van de gezamenlijke schoolbesturen – moest voorkomen worden dat kinderen thuis blijven zitten nadat ze in Nederland aangekomen zijn. Ieder kind heeft binnen 72 uur in Nederland recht op onderwijs. Maar te vaak was er geen goed zicht kind op de kinderen, vertelt Moniek Sanders, taaladviseur bij het ABC en coördinator van het netwerk van nieuwkomers in Amsterdam. “Kinderen werden soms niet aangemeld bij een nieuwkomersgroep. Basisscholen gaven soms aan bij ouders dat ze vol waren en dan bleek op een gegeven moment dat het kind thuis zat. Ook waren er kinderen die door verhuizingen binnen de stad, ‘zoek’ raakten. Met het Centraal Meldpunt is er nu veel meer zicht op de kinderen. Bovendien is het een goede samenwerking tussen de verschillende schoolbesturen in Amsterdam, waardoor de lijnen kort zijn.”
Amsterdam is daarmee een voorbeeld voor andere steden. “In totaal hebben we 35 nieuwkomersklassen in de stad, met een grote groep ervaren leerkrachten die voor een nieuwkomersklas staan. De schaalgrootte van de stad werkt op zo’n moment in ons voordeel.” De gemeente is daarbij een belangrijke partner: op het moment dat er een nieuwe klas geopend moet worden, is het uitbreiden van capaciteit snel geregeld.
Zes pabo-studenten uit North-Carolina kijken vandaag in de klas mee. Ze krijgen zelfs een lesje Nederlands van de kinderen. Als een van de Amerikanen het woord koet uitspreekt als kots, ligt de Ghanese Benjamin op de tafel van het lachen. “Nee joh, het is een koet,” zegt hij terwijl hij lachend met zijn armen de beweging van de vleugels van de vogel nadoet.
In deze nieuwkomersklas zijn alle kinderen er zeker van dat ze in Nederland mogen blijven. Wanneer de status van de asielaanvraag onzeker is kan dat volgens Sanders voor flinke motivatieproblemen zorgen. “Als je niet weet of je mag blijven of niet, voelt het leren van Nederlands soms wat zinloos. Als een gezin asiel heeft gekregen is de motivatie daarentegen vaak heel groot. Het gezin maakt een nieuwe start en wil dat graag goed doen. Dat brengen de ouders op de kinderen over.” Op twee andere basisscholen in Zuidoost worden de kinderen opgevangen uit de asielzoekerscentra die in dezelfde wijk aanwezig zijn. “Daar zie je veel meer motivatieproblemen.”
Aan haar lessen heeft Moolenijzer weinig hoeven veranderen, al was er een filmpje dat niet meer snel het lokaal in komt. “Ik had voor het eerst een Syrisch jongetje in de klas toen de les over het bouwen en slopen van woningen ging. Ik toonde in al mijn argeloosheid een filmpje van een huis dat gecontroleerd tot ontploffing werd gebracht. Dat kind kroop letterlijk onder de tafel en was doodsbang.” Nu kan ze lachen om het voorval, een wijze les. “Op die manier leren we van welke onderwerpen niet handig zijn om te bespreken. Tegelijkertijd zie je dat er een heleboel wel mogelijk is.” Haar woorden worden onderstreept door de woorden van de kinderen als gevraagd wordt waar ze bang voor zijn. Geen oorlog of doodslag, maar gewoon slangen en krokodillen. “Uiteindelijk zijn het gewoon kinderen, hoe beschadigd ook.”