“Zeg me, wie is je vader, wie is je moeder?” In Nederland voorspelt het antwoord van een vierjarige op deze vraag in veel gevallen de hoogte van de Cito-score, het type voortgezet onderwijs, of dat afgemaakt wordt, en of er daarna nog een studie inzit. Zo kan het betoog dat SER-voorzitter Alexander Rinnooy hield in zijn Hofstadlezing Zuinig op Nederland over het onderwijs samengevat worden. Hij stelt dat Nederland het talent verkwist van al degenen die zonder diploma van school gaan. En dan vooral het talent van de kinderen die “voor een dubbeltje geboren werden en niet de kans krijgen om een kwartje te worden”. Nederland behoort, aldus Rinnooy Kan, tot de landen waar de sociale afkomst nog steeds een goede voorspeller is van de route door het onderwijs. Een pijnlijke constatering voor een land waar het onderwijsbeleid al decennia lang gericht is op het scheppen van gelijke kansen.
In de tijd dat Ronald van der Vliet in De Baarsjes begon, bestond het idee dat alles anders zou worden. Wie niet meeging op de golven van verandering zou achterblijven, en wie niet mee wilde op de nieuwe weg werd gevraagd een stap opzij te doen. En natuurlijk is er veel veranderd, ook als het gaat om kansen in het onderwijs. Kijk maar naar de achtergronden van de studenten in het hoger onderwijs. Echter, hier in De Baarsjes en elders in de grote steden zijn we er nog lang niet.
Scholen die een punt zetten achter ongelijke kansen zijn de toekomst van het onderwijs is De Baarsjes. Een goede school is dan niet alleen een school die van de onderwijsinspectie allemaal plusjes krijgt op de scorekaart, met een hoge Cito-score of grote uitstroom naar Havo en VWO. Het is tevens een school die achterstanden voorkomt en wegneemt. Als we een stadsdeel willen zijn waar iedereen zich thuis voelt, waar mensen aangespoord worden de kansen te pakken die geboden worden, is dat de enige toekomst.
Hoe komen we aan die scholen? We zijn als scholen en stadsdeel in De Baarsjes de goede weg ingeslagen met het onderwijsprogramma Kansen voor kinderen. Dat hebben we samen opgesteld en voeren we samen uit, vanuit de gedeelde verantwoordelijkheid voor de toekomst van de kinderen in De Baarsjes. Tegelijkertijd zijn we nog niet op de helft, en zal de tweede helft lastiger zijn dan de eerste. We zullen ook kritischer moeten zijn, op onszelf en elkaar. We zullen scherper moeten zijn in de analyse en ingrijpender oplossingen moeten kiezen.
In het vervolg van dit verhaal maak ik daar een begin mee aan de hand van enkele actuele ontwikkelingen. Zie het maar als de start van het gesprek dat ik de komende tijd graag met de scholen en hun besturen wil voeren.
Anders besturen (1)
Nu het openbaar onderwijs in De Baarsjes is verzelfstandigd, is de verhouding van het stadsdeel met alle scholen en schoolbesturen min of meer hetzelfde. Het stadsdeel heeft minder te vertellen gekregen over het openbaar onderwijs. Eerlijk gezegd heb ik daar geen nacht wakker van gelegen. De paradox is namelijk dat de relatie met alle scholen intensiever zal worden nu de scholen allemaal op dezelfde grotere afstand staan. Bovendien is het pure winst dat het stadsdeel zich nu beter kan concentreren op het lokaal onderwijsbeleid: het in beeld brengen en articuleren van de behoeften van de kinderen, ouders en scholen en die omzetten in voorzieningen op het gebied van onderwijs, zorg en welzijn die het leren versterken.
In het lokaal onderwijsbeleid dienen de behoeften van kinderen, ouders en scholen leidend te zijn. Zowel bij het bepalen van de grote lijnen, als bij de invulling per school. In Kansen voor kinderen is dit als volgt verwoord: “De scholen hebben de vrijheid om binnen de gezamenlijk afgesproken kaders zelf keuzes te maken over de wijze waarop invulling gegeven wordt aan het lokaal onderwijsbeleid. […] De scholen krijgen daarbij meer dan nu de mogelijkheid om zelf te kiezen hoe de beschikbare middelen in worden gezet voor activiteiten die passen bij de school.”
Dit is ten dele gelukt. Ik zou daar graag verder in willen gaan omdat interventies die aansluiten bij wat op een school nodig is, het meest effectief zijn. Daartegenover moet dan wel een grotere bereidheid van de scholen staan om vooraf verantwoording af te leggen over de keuzes en achteraf over de resultaten. Het stadsdeel moet kunnen beoordelen of de middelen ingezet worden waar ze het hardst nodig zijn. Als de onderwijsinspectie aangeeft dat de kwaliteit van lesgeven onvoldoende is of de zorgstructuur niet op orde, is het niet meer dan logisch dat het stadsdeel verwacht dat dit aangepakt wordt. Zo komen stadsdeel en scholen met elkaar in gesprek over de kwaliteit van het primaire proces. Iets waar scholen en schoolbesturen niet altijd even blij mee zijn. Dat gesprek is echter onvermijdelijk als complement van de grotere vrijheid voor scholen.
Anders besturen (2)
De stad Amsterdam trekt 2 miljoen Euro uit om 17 basisscholen, verspreid over de stad, te steunen bij het verbeteren van het onderwijs. Het geld wordt ingezet op de versterking van de leiding van de school, het vergroten van de vaardigheden van de leraren en het volgen van de kwaliteit van het onderwijs. Driekwart van de kwaliteit van een school wordt door de schoolleiding bepaald. Dat zei Jan Kerkhof, voorzitter van het Amsterdamse overleg van schoolbesturen, in Het Parool bij de presentatie van deze plannen.
Bij dit soort interventies bemoeit de stad zich actief met wat eigenlijk het ‘pakkie an’ van de schoolbesturen is. Ze stapt over de grens van haar bevoegdheid heen om een bijdrage te leveren aan de noodzakelijke impuls die het onderwijs nodig heeft. De scholen waar het om gaat staan voor een grote opgave. Ze herbergen veel zorgleerlingen met een taal- en ontwikkelingsachterstand die in de regel afkomstig zijn uit de sociaal-economisch zwakke milieus. Dan zijn er geen makkelijke oplossingen.
Directie en schoolbestuur moeten in actie komen als het niet goed gaat met een school. Vaak wordt er, bijvoorbeeld in reactie op het oordeel van de inspectie, het nodige in gang gezet. Toch dient – als kritische vriend zonder opgeheven vingertje – gevraagd te worden hoe het zover heeft kunnen komen. Het lijkt me nl. sterk dat leerkrachten en ouders niet al eerder aanvoelen hoe de vlag erbij hangt. Wat gebeurt er met de signalen die ze afgeven? Werkt de angst voor onrust, negatieve beeldvorming en dalende leerlingaantallen verlammend?
Hierover moeten we het echt met elkaar hebben als we een punt achter de ongelijke kansen willen zetten. Daarvoor is allereerst vertrouwen nodig. Vertrouwen van de scholen dat de kritiek en bemoeienis van het stadsdeel voortkomt uit betrokkenheid en gepaard gaat met een uitgestoken hand. Vertrouwen van het stadsdeel dat de scholen niets liever willen dan hun kinderen het beste te bieden. Er is ook moed nodig van de scholen om hun problemen te delen en waar nodig stevig in te grijpen. En moed van de overheid om verantwoordelijkheid te nemen voor iets waar ze niet over gaat: de kwaliteit van het onderwijs.
Investeren in leerkrachten
Zonder goede leraren geen punt achter ongelijke kansen. De leraar zorgt dat kinderen leren wat ze moeten weten, helpt ze hun talenten te ontplooien en bereidt ze voor op het middelbaar onderwijs. Dus willen we in De Baarsjes de beste leerkrachten.
Het is daarom verontrustend dat de onderwijsinspectie in een recent onderzoek concludeert dat er een verband is tussen de taalprestaties van scholen en de kwaliteit van het geboden onderwijs. Er kan op scholen met lage taalprestaties dus meer aan de hand zijn dan dat ze te kampen hebben met veel achterstandsleerlingen. De inspectie legt een verband tussen de taalprestaties en het gedrag van de leraar in de klas: kwaliteit van de instructie, het scheppen van een taakgericht klimaat, het activeren van de betrokkenheid van kinderen, het omgaan met niveauverschillen en de uitvoering van de zorg.
Of dit ook in De Baarsjes speelt weet ik niet, maar we moeten het er wel met elkaar over durven hebben om er samen iets aan te kunnen doen. De verandering van buurten, kinderen en hun ouders vraagt om scholen met leerkrachten die mee veranderen. Gelukkig zijn er al scholen die middelen van Kansen voor kinderen inzetten voor scholing en de verbetering van lesprogramma’s. Desondanks denk ik dat we daar in de toekomst samen sterker op moeten sturen. Ik weet dat ik er formeel niet over ga, maar ik zie het als taak van het stadsdeel te bevorderen dat de scholen in De Baarsjes de kinderen het beste bieden. Als helpende hand.
Naar school van tweeënhalf tot twaalf
Kinderen lopen achterstanden al vroeg op. De voorschool is op dit moment het beste instrument tegen achterstanden dat we in huis hebben. Scholen geven aan dat kinderen door de voorschool met minder achterstand aan de basisschool beginnen. In De Baarsjes hebben we relatief goed voorscholen, hetgeen binnenkort ook uit een inspectierapport zal blijken.
Helaas is de huidige voorschool nog halfbakken. Er is geen plaats voor alle kinderen die het nodig hebben, en hij is niet verplicht voor alle kinderen met een achterstand. Het aantal kinderen zonder achterstand dat de voorschool mag bezoeken wordt beperkt door de subsidieregeling. Dat werkt segregatie in de hand. Basisscholen hebben steeds meer moeite met het zorgen voor een passend vervolg in de eerste jaren van het basisonderwijs. De zorg voor de kinderen is een zwak punt. Het realiseren van één pedagogisch concept en één geïntegreerde zorgstructuur wordt gehinderd door verschillen in cultuur en de verdeling van bevoegdheden.
Gelukkig kwam onlangs op één dag drie keer goed onderwijsnieuws uit Den Haag:
Knelpunt blijft de samenhang tussen school en voorschool. In De Baarsjes hebben we al afgesproken dat de sturing van de school op de voorschool versterkt wordt. Ter voorbereiding op de volgende periode zou ik het willen hebben over mogelijkheden om in De Baarsjes te komen tot volledige integratie van school en voorschool. Vanuit de overtuiging dat voor de kinderen meer winst te boeken is als school en voorschool één zijn. Mijn ambitie is dat scholen straks zelf de deuren openen voor kinderen vanaf tweeënhalf jaar. Verplicht voor kinderen die het nodig hebben, vrijwillig voor de kinderen die willen.
Echte brede buurtscholen
In De Baarsjes zeggen we dat iedere school een brede school is. En er is veel dat die bewering rechtvaardigt: extra zorg voor leerlingen, schoolmaatschappelijk werk, schuldhulpverlening komt langs, huiswerkbegeleiding, mentoraten, naschoolse activiteiten, overblijf, naschoolse opvang en ga zo maar door.
Wat echter opvalt is dat de scholen zelf in de breedte niet echt gegroeid zijn. Ze zijn vooral breder geworden doordat er van alles tegenaan geplakt is. Het leren wordt aan de buitenkant gesteund door het flankeren: de vanuit zorg en welzijn aangeboden activiteiten. Hierdoor is het flankeren te weinig iets van de scholen zelf geworden. Leren en flankeren zijn nog te veel gescheiden werelden. In de ene wereld is de school de baas, in de andere welzijn, of het stadsdeel. Dat hindert de verdere ontwikkeling van de brede buurtschool in De Baarsjes.
De school van de toekomst is de brede buurtschool als aanbieder van onderwijs en flankerende voorzieningen voor zorg en welzijn. Alles onder regie van de school als onderdeel van het primaire proces gericht op de ontwikkeling van het kind. Gestuurd vanuit de behoeften van de kinderen en hun ouders. Geworteld in de buurt.
Om die verbreding van het primaire proces te bereiken hebben scholen de vrijheid en ruimte nodig om zelf keuzes te maken. Het stadsdeel en de scholen stellen samen de kaders vast voor zorg en welzijn, en maken afspraken over de beoogde effecten op de ontwikkeling en leerprestaties van de kinderen. De scholen vullen de kaders in als onderdeel van het primaire proces en leggen verantwoording af over de resultaten.
Daarmee ben ik terug bij de rode draad in mijn verhaal. De Baarsjes heeft scholen nodig die een punt zetten achter ongelijke kansen. Die krijgen we als we samen ons werk anders en beter doen: scherper analyseren, kritischer zijn op onszelf en elkaar, doortastender optreden, verantwoordelijkheden herschikken, vertrouwen geven en moed tonen.