Naar aanleiding van een verzoek van DMO (Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling) van de gemeente Amsterdam heeft OCO een opzet gemaakt voor de evaluatie van OCO in 2010.
De evaluatie van OCO dient plaats te vinden in het kader van een nieuw besluit over subsidiering van OCO vanaf het begrotingsjaar 2011. De huidige beschikking loopt tot en met het jaar 2010.
1. De meest logische maat binnen de evaluatie van OCO is een evaluatie ten opzichte van het ondernemingsplan dat in de afgelopen jaren als basis voor de subsidiering is gebruikt. Dit ondernemingsplan sluit aan op het Raadsbesluit en het besluit van B&W.
2. De meeste aspecten van het ondernemingsplan kunnen door middel van een interne verzameling van gegevens tastbaar gemaakt worden. Van een aantal onderdelen bestaan gewaarmerkte gegevens in de vorm van accountantsverklaringen.
Dat geldt voor:
3. In de meeste gevallen is het mogelijk om deze gegevens in het Amsterdamse kader te plaatsen door gegevens van andere organisaties (O+S, Leerplicht plus) als kader te gebruiken. In sommige gevallen is het ook mogelijk om deze gegevens in een breder kader te plaatsen zoals gebeurd is in de bijdrage aan de jaarvergadering van de NVOR (zie bijlage)
4. OCO heeft in de afgelopen periode bijzondere aandacht moeten besteden aan een aantal onderwerpen, die niet als standaard in het ondernemingsplan waren opgenomen. Dat kan doordat OCO werkt in het model van een “festivalorganisatie” met bijzondere aandacht voor extra taken. In een geval (de extra DMO-opdracht over een bijdrage aan stedelijke activiteiten rond segregatie) is deze extra taak met extra budget gehonoreerd. In andere gevallen zoals kwaliteitsaanpak, passend onderwijs en bijzondere hulp aan leerlingen en ouders in nood – bijvoorbeeld in het geval van thuiszitten. Deze taken kunnen beschouwd worden als een “externe ontwikkeling”, waarbij in sommige gevallen verwacht mocht worden dat of schoolbesturen of stadsdelen of DMO deze zaken onder hun hoede zouden nemen. De complexiteit van de vraagstukken rond thuiszittende leerlingen en het feit dat sommige zaken door andere organisaties “verwaarloosd” zijn, maken een evaluatie bijzonder zinvol, maar ook bewerkelijk. Bovendien zou het deze gevallen wenselijk zijn om na te gaan in hoeverre OCO in deze gevallen een besparing voor het onderwijs of dienstverlenende organisaties heeft bereikt, die eigenlijk gekapitaliseerd zou moeten worden om een werkelijke waardering te bepalen. Deze externe ontwikkelingen lenen zich voor een externe beoordeling in het kader van de evaluatie. OCO kan daar overigens wel de basisinformatie voor leveren.