Veel hangt af van hoe bekend kinderen en hun ouders met het onderwijstype zijn: is een zoon of dochter de eerste in de familie die op dat niveau les krijgt, of hebben de ouders zelf gestudeerd? De populariteit van categorale gymnasia in Amsterdam bestaat er mede in dat ouders het belangrijk vinden dat hun kind wordt opgevoed in de Europese, democratische cultuur. Een ‘talig’ onderwijs met veel aandacht voor retoriek en filosofie, dat een verfijnde en gedegen beheersing van het Nederlands vereist. Hoe gaan gymnasia daarmee om? We vroegen het aan het 4e Gymnasium, dat juist ook die intelligente leerling die thuis een andere taal spreekt aan het categorale gymnasium probeert te binden.
Scholengemeenschappen proberen zich met hun vwo-afdelingen juist van die klassieke gymnasia te onderscheiden. Bijvoorbeeld door meer te bieden aan hoogbegaafde leerlingen (bijvoorbeeld het Calandlyceum) of aan de achtstegroeper met havo/vwo- advies (bijvoorbeeld de Open Schoolgemeenschap Bijlmer, of het Comenius Lyceum). Andere scholen richten zich juist op de zelfstandige leerling (bijvoorbeeld het Montessori Lyceum Amsterdam), de onderzoekende leerling (bijvoorbeeld Spinoza20first), of op de internationaal georiënteerde leerling die tweetalig onderwijs wil (bijvoorbeeld het Berlage Lyceum).
Op de open dagen is voor veel leerlingen de sfeer het allerbelangrijkst. Maar waar kunnen ouders en leerlingen nog meer op letten om scholen van elkaar te onderscheiden?
Van veel kinderen kun je in groep 8 nog niet helemaal zien over welke talenten hij of zij beschikt. In Amsterdam mag je alleen met een vwo-advies naar een categoraal gymnasium, en niet met een havo/vwo-advies. Toch wil de stad aan die kinderen de optimale kansen bieden.
Bijvoorbeeld op het Comenius Lyceum. Rector Freek op ’t Einde: “Ons vwo kent veel vwo-leerlingen die zijn opgestroomd vanuit de havo of met een havo/vwo-advies binnenkwamen. Het gaat in veel gevallen om vwo’ers die als eerste in hun familie zo’n hoog niveau volgen.”
Een school als de Open Schoolgemeenschap Bijlmer (OSB) kiest ook voor kansen bieden, en accepteert daarmee dat de leerlingen met een enkelvoudig vwo-advies soms andere scholen prefereren. “Wie met een vwo-advies voor onze school kiest, maakt een hele bewuste keuze”, zegt Bas de Koning. “We hebben namelijk een tweejarige brugklas waar vmbo, havo en vwo bij elkaar zitten.”
De OSB heeft een ‘tweefasen- vwo’. “Dat betekent dat je in 5 vwo eventueel tussendoor een havo-diploma kunt halen. Het havo-programma is als het ware ingebouwd in het vwo-programma. Op deze manier kunnen we leerlingen die tegen het vwo-niveau aanzitten kansen bieden, zonder dat dit een risico oplevert op zittenblijven of zakken met alle frustraties van dien. Bovendien kunnen we meer maatwerk bieden door vakken eerder of juist op een hoger niveau af te sluiten en kunnen leerlingen na 5 havo doorstromen naar 6 vwo.”
‘Kansen bieden’ is ook een doel van het 4e Gymnasium. Maar daar moet de leerhouding van de achtstegroeper al wel meteen in orde zijn: die moet willen leren en daarin kunnen doorzetten. Door een ‘spitsklas’ krijgen achtstegroepers in samenwerking met een aantal basisscholen in West vanaf de herfstvakantie de mogelijkheid op woensdagmiddagen mee te draaien op het 4e Gymnasium en kunnen zij kennismaken met klassieke talen. Vooral kinderen die van huis uit niet bekend zijn met het gymnasium als schooltype, kunnen zo een goede keuze maken.
Rector Hetty Mulder: “Sommige kinderen komen ook tot de conclusie dat het gymnasium niks voor ze is. Ook dat is goed. Wij hadden afgelopen jaar 225 aanmeldingen van kinderen die het 4e Gymnasium op de eerste plek van hun keuzelijstje hadden gezet en maar 140 plekken. We hebben veel kinderen moeten teleurstellen. Dan is het jammer als je er na een paar weken in het nieuwe schooljaar achter komt dat enkele eersteklassers niet wisten dat hier Grieks en Latijn gegeven wordt en dat je in één van die beide vakken ook eindexamen moet doen.”
Onderschat die klassieke talen niet, zeggen ook Hanke de Kock en Marianne de Bruijn van het instituut voor leerpraktijk en huiswerkbegeleiding Leren & Zo. “Het kan best zijn dat een kind geïnteresseerd is in mythologie en antieke geschiedenis, maar in de praktijk is het toch woordjes stampen.”
Scholen gebruiken profielen als technasium, econasium, tweetalig onderwijs, tweefasen-vwo of een sportklas in de concurrentiestrijd om de vwo-leerling. Scholen willen met die profielen ook duidelijk maken voor welke leerlingen ze kiezen.
Veel Amsterdamse vwo’ers zijn intelligent, maar spreken thuis geen Nederlands. Door hun meertaligheid hebben zij in het Nederlands een relatieve taalachterstand.
Door een econasium-profiel geeft bijvoorbeeld het Comenius Lyceum hen de kans zich op economisch en ecologisch terrein sterk te ontwikkelen en ze niet te laten struikelen over klassieke talen.
Op het 4e Gymnasium is gekozen voor de mogelijkheid om eindexamen te doen in film en drama, kunstvormen waar beeld een grotere rol speelt dan taalbeheersing, en kunstvormen die leerlingen met minder boeken thuis meer aanspreken dan Literatuur met een hoofdletter, aldus rector Mulder.
Op het Berlage Lyceum wordt tweetalig onderwijs gegeven. “Met de Kerstvakantie zijn de leerlingen daaraan gewend”, is de ervaring van Tieske-Anne Hagenbeek, afdelingsleider klas 1 en 2 havo/vwo. Bij het eindexamen zijn de leerlingen volgens Hagenbeek in hun Engelse taalbeheersing ‘near native’.
Huiswerkbegeleiders Hanke de Kock en Marianne de Bruijn plaatsen hierbij wel een waarschuwing: “Op tweetalige scholen moeten docenten de Engelse taal zodanig machtig zijn dat ze er goed les in kunnen geven. Wij zien leerlingen die na een jaar aardrijkskunde in het Engels toch weer les krijgen in het Nederlands in dit vak. Bij vakken als wiskunde is het switchen van taal een duidelijk nadeel. Als je termen hebt geleerd in het Engels, is het een handicap als die in de bovenbouw weer in het Nederlands gehanteerd worden.”
Op het Berlage Lyceum hebben ze die ervaring niet, zegt Hagenbeek. “Het levert voor de leerlingen geen problemen op.”
Leerlingen zijn zich vaak goed bewust van het profiel van hun school en waarom ze daarvoor gekozen hebben, zeggen De Kock en De Bruijn. Sportklassen of muziekklassen trekken kinderen aan. “Maar soms kiezen ze ook ondoordacht.”
Zij zien dat bijvoorbeeld bij de keuze voor gymnasia. Klassieke talen kunnen achteraf toch tegenvallen. Bij de keuze voor vernieuwingsscholen waar ‘geen huiswerk’ zou zijn, komen sommige leerlingen voor verrassingen te staan. “In toetsweken blijkt dan toch dat er meer van je verwacht wordt dan alleen meedoen in de klas.”
Of het gymnasium iets voor je is, wordt niet louter bepaald door het feit dat ouders ook gymnasium gedaan hebben. De Kock en De Bruijn: “Wij zien dat dit laatste niet per se motiverend werkt, maar ook erg belemmerend kan zijn voor een kind. Het heeft achteraf dan toch niet echt een eigen keuze gemaakt.”
Tieske-Anne Hagenbeek zegt dat het Berlage Lyceum daarom alle vwo-leerlingen in het eerste leerjaar het vak Classics aanbiedt, waarbij leerlingen de beginselen van het Latijn en de Griekse mythologie behandelen. “Pas aan het einde van leerjaar 1 wordt bewust een keuze voor het gymnasium of voor het atheneum gemaakt. Het voordeel is dat leerlingen bewuster voor het gymnasium kiezen dan wanneer zij in groep 8 al de keuze moeten maken.”
In Amsterdam heeft de afgelopen jaren veel onderwijsvernieuwing plaatsgevonden. De meeste middelbare scholen kiezen desondanks nog steeds voor klassikaal onderwijs. Daar zijn meerdere redenen voor.
Volgens Hetty Mulder, rector van het 4e Gymnasium, zijn haar leerlingen weliswaar verschillend maar is er wel sprake van een ‘gemeenschappelijke ondergrens’ van de intellectuele vermogens. Naast klassikale lessen is er ruimte voor maatwerk in de vorm van verdiepen, bijvoorbeeld in de vorm van een Honours Programma. Ook is er ruimte voor versnellen, bijvoorbeeld eerder examen doen.
Op de Open Schoolgemeenschap Bijlmer vinden ze het voor het gevoel van gezamenlijkheid van de klas ook belangrijk om klassikaal les te geven.
Deze scholen experimenteren soms wel weer met toetsing. Er worden proefwerken met cijfers gegeven, die bepalen uiteindelijk niet alleen of je overgaat. Rector Mulder van het 4e Gymnasium: “In de eerste vier klassen werken we steeds vaker met feedback in plaats van cijfers. Het gaat er ook om of aan formatieve eisen is voldaan. Als leerlingen een cijfer binnen hebben, stoppen ze vaak met leren. Dat is natuurlijk niet de bedoeling. Bovendien zijn we als school geen aardappelsorteermachine die met cijfers de ene leerling boven of onder de andere in een vakje wil plaatsen. De ene 7 is de andere niet.”
Op vernieuwingsscholen gaat het anders: Spinoza20first, een daltonschool, deelt kinderen niet in op vmbo-, havo- of vwo- niveau maar laat ze voor ieder vak op een eigen niveau werken.
Er wordt een opdracht gegeven die over een bepaald aantal weken af moet zijn, en de verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de leerling. De leerling kan soms zelfs zelf bepalen hoe hij op zijn kennis getoetst wil worden, via een presentatie, een werkstuk of een proefwerk bijvoorbeeld. Iedere dag is er een ‘daltonuur’ waarin de leerling zelf mag kiezen of die (bijvoorbeeld ter voorbereiding op een proefwerk) nog even extra biologie of aardrijkskunde volgt. In de wiskundeles mag ook gewerkt worden aan een project voor Engels.
Idealiter doen deze leerlingen voor ieder vak eindexamen op hun eigen niveau, of dat nu vmbo, havo of vwo is. Maar zo ver is de regelgeving in Nederland nog niet.
Volgens Hanke de Kock en Marianne de Bruijn van Leren & Zo zijn het vaak jongens die gedijen bij een gestructureerde, klassikale aanpak met dagelijkse opdrachten. Meisjes zijn over het algemeen wat beter in planmatig werken, “al kunnen zij zich ook in details verliezen”. Volgens De Kock en De Bruijn zoeken scholen die kiezen voor nieuwe onderwijsconcepten vaak nog wel naar de juiste aanpak en een manier om het concept consequent in de praktijk te brengen.
Zowel op traditionele als vernieuwingsscholen bestaat overigens een kans op drop-outs, zeggen De Kock en De Bruijn: “Kun je op een traditioneel gymnasium niet meekomen, dan moet je een andere school zoeken. Dat is niet makkelijk in Amsterdam. Het nadeel bij de nieuwe concepten is dat ze leerlingen soms lang aan hun lot overlaten en er een kans op het oplopen van onderwijsachterstand bestaat. Ook dat kan leiden tot gedwongen wisseling.”
Welk vwo de meeste kansen biedt aan een kind, verschilt per leerling. Een school als het Comenius Lyceum richt zich op ambitieuze leerlingen die vaak van de havo komen en de potentie hebben om eindexamen te doen op vwo-niveau.
De Open Schoolgemeenschap Bijlmer richt zich volgens Bas de Koning niet per se op havo of havo/vwo-leerlingen. “Die krijgen we uiteraard wel veel binnen en vaak lukt het ons om deze op vwo-niveau te krijgen, maar dat is niet ons kerndoel. Ik denk dat wij een uitdagend vwo hebben omdat je bij ons niet alleen op cognitief gebied wordt uitgedaagd, maar ook op sociaal-maatschappelijk gebied: leren en samenwerken in een heterogene klas die een afspiegeling is van de maatschappij, op een school waar veel aandacht is voor persoonlijke ontwikkeling en burgerschapsvorming.”
Het Berlage Lyceum onderscheidt zich als ‘Unesco-school’ door bovenbouwleerlingen internationale stages te laten lopen en een VN-vergadering na te bootsen. Het doel is om kinderen ‘intercultureel’ te laten leren.
Volgens Hetty Mulder van het 4e Gymnasium is de meerwaarde van een categoraal gymnasium dat het “over het algemeen meer uitdaging biedt dan een vwo-opleiding, omdat wij vaak meer vakken aanbieden en meer naar verdieping zoeken, binnen de vakken en in de projecten daaromheen.”
De resultaten van het centraal schriftelijk eindexamen zijn op categorale gymnasia meestal hoger dan op vwo-afdelingen van scholengemeenschappen. Het vergelijken van die cijfers vinden alle voor dit stuk geraadpleegde scholen geen eerlijke graadmeter voor de kwaliteit van het onderwijs: leerlingen met bevoorrechte uitgangsposities kiezen nu eenmaal nog steeds vaker voor een categoraal gymnasium.
Gymnasia lieten bovendien tot een paar jaar geleden geen kinderen toe met een cito-score onder de 545. Zo filterden de meest kansrijke leerlingen zich voor die scholen vanzelf uit, en hebben scholengemeenschappen het in die zin lange tijd zwaarder gehad. De eerste lichting kinderen waarvoor niet langer de cito-score maar het schooladvies bepalend was doet pas over enkele jaren eindexamen, dan pas zal blijken of de resultaten dichter bij elkaar komen te liggen.
Hoe het precies zit met populatieverschillen en examencijfers is een vraag op zich. Opvallend is wel dat de vwo-leerlingen van het Comenius Lyceum voor het niet-talige vak wiskunde B hoger scoorden dan de categorale gymnasia, lees meer daarover in Het geheim van het Comenius Lyceum: hard werken.