Voor OCO heb ik een verkennend onderzoek gedaan naar de invloed van ouders in het onderwijs via de medezeggenschapsraden in Amsterdam. Hier presenteer ik de uitkomsten. Vooraf zal ik kort uitleggen wie OCO is, waarom ik voor OCO deze verkenning heb gedaan en hoe het is uitgevoerd.
Voor reacties op of vragen over dit onderzoek graag mailen naar: info@onderwijsconsument.nl
OCO is een onafhankelijke stichting die ouders en leerlingen informeert en adviseert over het onderwijs in Amsterdam en opkomt voor hun belangen. OCO staat voor de invloed van ouders in het onderwijs. De medezeggenschapsraden op de scholen spelen daarin een cruciale rol. Het is dé plek in het onderwijs waar ouders, leraren en directie samenkomen en het gesprek aangaan over school. OCO heeft hier hoge verwachtingen van. Ze gelooft dat als ouders, leraren en management samen het beleid op school ontwikkelen we betere scholen krijgen; scholen met een eigen profiel, een goed pedagogisch klimaat en een toekomstgericht curriculum.
Ook de politiek heeft hoge verwachtingen van de medezeggenschap. De afgelopen 10- 20 jaar hebben scholen meer autonomie gekregen en zijn verder van de politiek af komen te staan (bijv. met de introductie van de lumpsum-financiering). Bovendien heeft er een schaalvergroting plaatsgevonden; ook in Amsterdam zijn veel scholen opgegaan in grotere stichtingen van 3 tot wel 30 scholen. Tegen die achtergrond heeft de landelijke politiek de positie van de medezeggenschap in de wet versterkt, om zo voldoende tegenwicht te bieden aan het (autonome) management in het onderwijs.
Zo’n 6-7 jaar geleden is een landelijk onderzoek gedaan (Evaluatie WMS, 2012) en is geconstateerd dat het systeem grotendeels functioneert zoals door de wetgever beoogd, maar dat er op een aantal punten verbetering mogelijk is. OCO heeft nu een nieuwe verkenning uitgevoerd, specifiek voor de situatie in Amsterdam. Het eerste doel was om een actueel antwoord te vinden op de vraag: Hoe functioneren de raden? Hebben ouders invloed op het onderwijs via de raden? Het tweede doel was om meer inzicht te krijgen in de ouders die actief zijn in de medezeggenschap en hun motivaties, wensen en eventuele behoeftes aan ondersteuning.
De verkenning was voor ‘eigen gebruik’ bedoeld. Maar gaandeweg ontstond de indruk dat de resultaten interessant en relevant kunnen zijn voor een bredere groep van betrokkenen bij de medezeggenschap. Dat is de reden dat OCO de verkenning nu publiceert.
Het onderzoek is kleinschalig, verkennend en kwalitatief van aard. De ervaringen en percepties van ouders staan centraal. Het onderzoek is uitgevoerd door middel van diepte-interviews. Er zijn 20 raden aangeschreven, uiteindelijk zijn er 11 ouders geïnterviewd. Het is een diverse groep ouders; zij zijn actief in verschillende scholen en stichtingen voor basis- en voortgezet onderwijs, verspreid over heel Amsterdam. Zij bekleden verschillende rollen in de medezeggenschap; MR-lid, GMR-lid en/of voorzitter. Ook verschillen zij in jaren ervaring (van 1 tot 7-8 jaar ervaring).
De interviews zijn afgenomen in de periode van mid oktober tot mid december 2018. De interviews zijn vertrouwelijk. De resultaten worden anoniem gepresenteerd en niet herleidbaar naar personen – dit geldt ook voor de quotes.
Aanvullend op de interviews heb ik een websiteonderzoek gedaan naar hoe de medezeggenschapsraden hun achterban (ouders) informeren. Dit is een quickscan uitgevoerd onder 50 scholen en stichtingen, medio november 2018. Ook heb ik gekeken naar de vragen die er de afgelopen twee jaar zijn binnengekomen bij de OCO-helpdesk (bereikbaar via telefoon en mail) over de medezeggenschap.
Tot voor kort was ik zelf een actief raadslid in het basisonderwijs in Amsterdam (MR- lid, GMR-lid en voorzitter GMR). In deze periode ben ik in contact gekomen met OCO en heb ik gebruik gemaakt van de daar aanwezige expertise. Mede vanwege mijn eigen kennis en ervaring in de medezeggenschap ben ik door OCO gevraagd om dit onderzoek te doen. Tot op de dag van vandaag spreek ik regelmatig met raadsleden en ook is er veel kennis en ervaring aanwezig bij de experts in het OCO- team. Het is goed om te zeggen dat al deze kennis en ervaring ook is meegenomen in de beeldvorming, zoals in dit rapport opgeschreven.
Eén van de uitkomsten van de verkenning is dat OCO een start zal maken met het aanbieden van extra ondersteuning aan de ouders in de medezeggenschapsraden (wat dat aanbod is, wordt verder toegelicht op de website). Deze publicatie maakt de achtergrond hierbij transparant, maar vooral publiceren wij omdat wij denken dat deze verkenning anderen kan helpen. Het rapport geeft een inkijk in hoe de medezeggenschap werkt in de praktijk en door de ogen van ouders. Dit leverde mij en de collega’s bij OCO waardevolle inzichten op, inzichten die we graag delen met anderen – bestuurders, raadsleden, beleidsmakers, raden van toezicht – die zich ook inzetten voor een sterke medezeggenschap. Graag ontvangt OCO reacties op dit rapport, om zo het gesprek hierover voort te zetten.
Afsluitend dank ik, Mira Huussen namens OCO, de ouders die hun tijd beschikbaar hebben gemaakt – en hun ervaringen hebben willen delen – ten behoeve van dit onderzoek.
Als eerste presenteer ik de resultaten die gaan over de kern van ons onderzoek – in hoeverre ervaren de ouders dat zij invloed hebben op het onderwijs, via de medezeggenschapsraden.
Ouders oordelen zeer verschillend over de invloed die zij hebben via de medezeggenschapsraden. Ik heb ouders gevraagd om hier een cijfer voor te geven. Het gemiddelde van alle cijfers is een 5,5. Dat is een ambivalent cijfer, vind ik. Dat wordt ondersteund door de spreiding in de cijfers. Want de oordelen van ouders zijn zeer verschillend: het hoogste cijfer dat is gegeven is een 8, het laagste een 3. En de helft van de ouders geeft een cijfer lager dan een 6; en de helft een 6 of hoger.
Het kwam ook voor dat een ouder verschillende oordelen wilde geven in zijn/haar antwoord. Zoals een goed oordeel over het functioneren van de medezeggenschapsraad, maar minder goed voor de échte invloed die ouders hebben. Of een goed oordeel over de mogelijkheden van de medezeggenschap voor ouders, maar een matig oordeel over hoe dit uitpakt in de praktijk.
Ook waren er 1-2 ouders die aangaven dat ouders beperkt invloed hebben, maar ook dat zij dit juist goed vonden (zij koppelden dit aan een positief oordeel).
Om het cijfer meer kleur en inhoud te geven heb ik alle ouders gevraagd naar positieve voorbeelden van ouder-invloed. De meeste ouders vonden het lastig om voorbeelden te noemen. Dat was ongeacht hun oordeel.
Uiteindelijk kwamen de ouders – zeker diegenen die al wat langer in de medezeggenschap zitten – wel met voorbeelden, meestal voorbeelden waarin een voorstel van een bestuurder2 is bijgestuurd. Het ging om een diverse set van onderwerpen (schoolrooster, TSO, speelplein, etc.). De voorbeelden waarin ouders zelf zaken geagendeerd hebben, voorstellen ingediend, besluiten afgewezen of substantieel gewijzigd zijn op één hand te tellen. Die voorbeelden gingen over o.a. de benoeming van een directeur of een samenwerking met andere organisaties. Voor de leesbaarheid gebruik ik vaak het woord ‘bestuurder’ als algemeen begrip voor de gesprekspartner van de medezeggenschapsraad; het kan zijn een schoolleider, een directeur, een lid van een College van Bestuur, etc.
Wat in de interviews naar voren kwam is dat een groot deel van de ouders positief is als het gaat over hoe de bestuurder luistert naar de medezeggenschap. Zelfs enkele ouders die een lager cijfer gaven voor het totale functioneren van de raad – én de invloed van ouders hierin – zijn te spreken over het feit dat de bestuurder luistert.
Maar het omgekeerde kwam meer voor: ouders met een positief oordeel over het functioneren van de medezeggenschap, die toch twijfelen of ouders wel echt invloed hebben.
“Overigens, voor hoe onze bestuurder naar de medezeggenschap luistert, daar zou ik wel een hoog cijfer voor willen geven.”
“Wij sturen slechts een beetje bij, maar ik denk dat je ook niet meer moet verwachten.”
“Het loopt bij ons heel goed. Dat komt ook omdat we bijna altijd op één lijn zitten met onze directeur. Het is nog niet voorgekomen dat we het echt oneens zijn. Overigens zou ik wel benieuwd zijn hoe het dan loopt. En of we dan echt invloed hebben…? Die situatie kennen wij eigenlijk niet.”
Het beeld dat bij mij in de interviews is ontstaan is dat voor sommige ouders het in gesprek zijn centraal staat – en die vinden dat er sprake is van een (wederzijds) constructieve houding, ‘er wordt goed geluisterd’. Zij geven op basis daarvan een positief cijfer. Daarnaast staan de ouders die spreken over ‘echte invloed’ en ‘mede- zeggenschap’. Het in gesprek zijn – of het feit dat de bestuurder goed luistert – leidt bij hen niet persé tot een hoog oordeel; het gaat om de daadwerkelijke invloed, wat zie je terug in de resultaten. Het oordeel heeft dus kennelijk ook te maken met de verwachtingen die je als ouder hebt van de medezeggenschap.
Al met al zien we een groot aantal scholen en raden3 zijn waar ouders positief zijn; partijen zitten aan tafel, zijn in gesprek, er wordt geluisterd naar elkaar. Maar er is helaas ook een klein aantal situaties waarin het constructieve overleg ontbreekt – daarover later nog meer informatie in deze rapportage. Met betrekking tot de vraag of er sprake is van ouderinvloed rijst – uit de beoordelingen van ouders, de toelichtingen daarop en de voorbeelden uit de praktijk – het beeld op dat dat vaak bescheiden is. Voor de leesbaarheid gebruik ik in deze rapportage regelmatig woorden als raad, (G)MR, of raadsleden, als afkorting voor de (Gemeenschappelijke) Medezeggenschapsraden, of de leden van deze medezeggenschapsraden, van de diverse scholen en stichtingen in Amsterdam.
Er zijn twee concrete issues die door vrijwel álle ouders zijn genoemd en die ertoe leiden dat de invloed van ouders bescheiden is.
De agenda wordt beheerst door onderwerpen die met name het personeel aangaan. Denk aan zaken als het formatieplan, het HR-beleid, het uitbesteden van de arbodienst, het vervangingsfonds, de Cao- onderhandelingen, de stakingen, de werkdruk-gelden, nieuwe functieomschrijvingen, etc. Het gaat nauwelijks over het onderwijs, zo constateren veel ouders.
“De personeelsonderwerpen domineren de agenda.”
“De PGMR voert de boventoon. Zo’n 70-80% van de agenda gaat over personeelsaangelegenheden. Het is eigenlijk een veredelde OR.”
“Er zijn te weinig onderwerpen die de ouders aangaan en de personeelsonderwerpen zijn lastiger te beoordelen voor ons.”
Dit gegeven speelt sterker op GMR-niveau dan op MR-niveau.
Het is niet zo dat ouders deze onderwerpen onbelangrijk vinden. Integendeel zelfs. Zij vinden het belangrijk dat deze zaken goed geregeld worden voor het personeel. Eén ouder verwoordde het als volgt: “Een gelukkige leraar voor de klas geeft gelukkige kinderen”. Maar de geïnterviewde ouders hebben niet het gevoel dat zij veel over deze onderwerpen kunnen zeggen. Het feit dat de agenda door personeelsonderwerpen wordt gedomineerd geeft weinig ruimte voor de betrokkenheid en invloed van ouders.
Het komt geregeld voor, zo blijkt uit de interviews, dat bestuurders de medezeggenschap te laat, onvoldoende of onduidelijk informeren. Vooral het ‘te laat’ informeren is een ergernis van diverse ouders: de bestuurder stelt pas een notitie op als het besluit al is genomen. De (G)MR staat dan min of meer voor een voldongen feit en – als het geen problemen wil veroorzaken – kan het nog slechts instemmen. Van echte invloed is zo geen sprake. Bovendien is het niet motiverend; een groot aantal ouders geeft aan dat zij graag willen meedenken in een vroeg stadium. Daar kom ik later nog uitgebreider op terug.
“Grootste probleem bij ons is dat de medezeggenschap wordt ingeroepen als het eigenlijk al te laat is. Dit heeft vooral te maken met de informatievoorziening vanuit de bestuurder: die is te laat, waardoor wij ons soms meer een stempelmachine voelen.”
Deze handelswijze is onwenselijk en is een terugkerend knelpunt in onderzoek. Het is ook onwettig. De wetgever heeft bepaald dat de medezeggenschap tijdig om advies wordt gevraagd; dat wil zeggen op een moment dat er nog wezenlijke invloed op de besluitvorming mogelijk is. Ook moet de raad voldoende tijd krijgen om zijn taak – de beoordeling – goed te kunnen uitvoeren. Dit is inclusief het betrekken van andere informatie, het stellen van vragen en eventueel zelfs het raadplegen van een deskundige.
De ouders die als beoordeling een ‘onvoldoende’ hebben gegeven aan de medezeggenschap, en de invloed van ouders daarin, hebben met elkaar gemeen dat zij zeer kritisch oordelen over de professionaliteit van de betrokkenen. Alle betrokkenen; dat wil zeggen de bestuurder, maar ook de geledingen, inclusief de eigen oudergeleding. Voor hen is het gebrek aan professionaliteit ook een sta-in-de- weg voor (meer) invloed voor ouders.
“Wat je gewend bent in het bedrijfsleven is een bepaalde professionele standaard als het gaat om management en bestuur. Je zou verwachten dat de kwaliteit hier hoger is, immers je werkt met kinderen. Maar het is eerder omgekeerd.”
Het valt op dat in deze groep van kritische ouders veel mensen zitten die managementfuncties vervullen in het bedrijfsleven. Deze ouders vinden dat bij sommige bestuurders de bestuurlijke of managementkwaliteiten zwak zijn en dat dit het lastig maakt om een goed inhoudelijk gesprek te voeren over beleid, ontwikkeling en de uitvoering hiervan. Zij brengen voorbeelden aan waarin de directeur geen heldere visie of strategie heeft, onduidelijk is over de prioriteiten, niet denkt in doelen en resultaten, geen (uitvoerings-)plannen opstelt, de eigen begroting onvoldoende begrijpt, etc. Ook wordt aangegeven dat sommige directeuren slecht op de hoogte zijn van wat wel/niet besproken moet worden met de medezeggenschapsraad.
Zoals gezegd, deze ouders zijn over de gehele linie kritisch. Ook over het functioneren van de eigen oudergeleding. Zij vinden dat de betrokkenheid en inzet van sommige andere ouders (te) laag is. Die zijn regelmatig afwezig of komen te laat, lezen stukken niet, nemen geen actiepunten op zich, zijn niet kritisch genoeg, of juist andersom; men roept maar wat. Deze houding doet – in de ogen van de kritische ouders– geen recht aan de verantwoordelijkheid die je op je neemt als je in de medezeggenschap stapt. En geen recht aan de inzet van de bestuurder en de docenten.
“Veel ouders verkijken zich op de tijd die het kost. Zij bereiden zich onvoldoende voor. Dat is ook niet fair richting de directeur.”
“Er waren geen notulen, het was niet duidelijk wat de besluiten waren, men praatte gewoon één keer per maand met elkaar en dat was het dan. Als de professionaliteit ontbreekt, dan werkt het dus niet. Maar het is lastig om er iets aan te doen, want het is en blijft voor de ouders natuurlijk vrijwilligerswerk.”
Wat ook regelmatig terugkeerde in de interviews – niet alleen bij bovenstaande groep ouders – is dat het lastig is om (goede) mensen te vinden voor de raad. Op sommige scholen lukt dat goed: telkens opnieuw zijn er ouders bereidwillig en vinden er verkiezingen plaats met twee of drie kandidaten. Maar vaak gaat het anders; er zijn geen verkiezingen en de ouders worden aangezocht/gevraagd door bijvoorbeeld de oude raadsleden. De gedachte én ervaring is hier dat het lastig is om (goede) ouders te vinden. Een enkele ouder koppelt dit gegeven aan de professionaliteit: “Goed- gekwalificeerde mensen gaan niet in zo’n onprofessionele omgeving aan de slag.”
En er zijn ook enkele raden die ik sprak – met name GMR-en – waarin een aantal zetels niet zijn bezet. Daar lukt het echt niet om ouders te motiveren voor het werk.
“Het is moeilijk om goede mensen te vinden voor de medezeggenschap. De organisaties zijn zo groot gegroeid, het is allemaal behoorlijk complex geworden.”
Tegen deze achtergrond is het extra interessant om te weten waarom sommige ouders wél gemotiveerd zijn om de medezeggenschapsraad in te gaan. Daar gaat het volgende deel in deze rapportage over.
Ik heb de ouders gevraagd naar hun motivatie om in de medezeggenschapsraad te gaan en ook, wat zij de belangrijkste taak van de medezeggenschap vinden. Dat leverde de volgende inzichten op.
De meeste van de geïnterviewde ouders stappen de raad in vanwege een positieve betrokkenheid bij de school. Zij zijn positief over de school. Zij hebben interesse in het onderwijs, willen betrokken zijn bij de wereld van hun kind en/of willen graag bijdragen. Opvallend is verder dat veel ouders in de medezeggenschap al op andere manieren actief zijn geweest op school (het lezen, klassenouder, de oversteek, etc.).
“Het leek me leuk, ik heb er niet heel lang over nagedacht.”
“Ik wil graag mijn bijdrage leveren. Dat kan zijn aan een mooie buurt, een goede school, een gezonde sportclub. Maar nu kies ik voor het onderwijs, dat trekt mij aan. Ook omdat het in mijn leven belangrijk is geweest.”
“Ik voel me betrokken bij school, wil graag betrokken zijn bij de wereld van mijn kinderen. En een goed Sinterklaasfeest organiseren op school vind ik ook belangrijk, maar is minder wat voor mij.”
Slechts drie ouders geven aan dat een vraag of zorg de aanleiding is voor deelname, één daarvan vertelde:
“Ik wilde graag meer doen op school en vind het leuk om mee te praten. Bovendien, ik denk dat er in de toekomst echt andere skills nodig zijn en heb niet de indruk dat het onderwijs snel vernieuwt. Zo vroeg ik me af waarom mijn kinderen nog niet leren coderen? Waarom leren ze geen Engels? Waarom is er niet meer nadruk op creativiteit? Ik heb niet de illusie dat ik dit in mijn eentje kan veranderen, maar ik wil dit wel begrijpen. En een steentje bijdragen.”
Verrassend was dat twee à drie ouders een extra persoonlijk doel noemden. Zij willen het onderwijs beter leren kennen om professionele redenen, bijvoorbeeld om te onderzoeken of de overstap naar deze sector interessant is. Eén ouder heeft deze overstap ook daadwerkelijk (al) gemaakt.
Hoe stappen de ouders de raad in? Ik zou de antwoorden die de geïnterviewde ouders gaven samenvatten met het begrip ‘onbevangen’. De meeste ouders hebben van tevoren niet zo’n indruk van wat het werk precies inhoudt en ze hebben zelden ambities of een bepaalde agenda vooraf. Ze laten het enigszins op zich afkomen.
Na een opstartperiode achten ouders zichzelf redelijk in staat om mee te praten, dat geldt zeker voor de basisschool. Soms duurt het even om erin te komen, het jargon je eigen te maken, maar de materie is niet te ingewikkeld. Voor de GMR wordt soms aangegeven dat de materie lastiger en abstracter is. Het is ook ‘verder van je bed’ als ouder; dat geldt ook sterker voor het voortgezet onderwijs.
Wat betreft de voorzittersrol: Dit is – met name in de GMR, zo lijkt het – een moeilijk te vervullen rol. De meeste voorzitters die ik sprak waren hiervoor de enige kandidaat. Ze hebben zich kandidaat gesteld omdat ze gevraagd werden, soms pas na enig aandringen, of omdat niemand anders zich kandidaat wilde stellen (‘Het werk moet gedaan worden’). Toch, de meeste ouders die deze rol hebben opgepakt vinden het werk interessant en doen het met plezier.
“Het eerste half jaar in de GMR ging sommige dingen langs mij heen. Het zijn veel nieuwe onderwerpen, afkortingen, termen, etc. Toen kwam ik er een beetje in, maar dat duurt echt wel even. En pas na meer dan een jaar begon ik de mogelijkheden te ontdekken.”
Ik heb wel plezier in het bestuurlijke werk in de GMR. Het grotere geheel, de verbanden, de financiën en ook het spel eromheen. Ik heb zelfs ander vrijwilligerswerk ervoor opgegeven, want het was qua tijd niet te combineren.”
De meeste geïnterviewde ouders noemen als hoofdtaak van de medezeggenschap de kritische controle op de bestuurder. Zij vinden dit een belangrijke functie. De medezeggenschap houdt de bestuurder scherp en de plannen van de bestuurder worden beter als deze kritisch getoetst worden, zo geloven zij. Enkele ouders geven nog aan dat ouders hiertoe mogelijk beter in staat zijn dan leraren, omdat zij meer afstand hebben en geen hiërarchische relatie. In dat perspectief noemen sommige ouders ook nog het ‘friskijken’: ouders kijken met andere ogen en komen met andere ervaringen, dat levert waardevolle feedback en ideeën op. De school of stichting wordt gewoon beter van goede medezeggenschap, ook van die van ouders, dat vinden eigenlijk alle geïnterviewden.
“Omdat de bestuurder weet dat alle belanghebbenden ernaar kijken, denkt hij/zij goed na en ontstaan er evenwichtige plannen.”
“We voorkomen dat een tunnelvisie ontstaat, in samenspraak met de medezeggenschap ontstaat er een bredere visie op zaken.”
“Wij vertegenwoordigen alle ouders en leerlingen; die input heeft de school gewoon nodig, om te verbeteren.”
“Het is heel belangrijk dat er een oudergeleding is. Mijn ervaring is dat eigenlijk alleen de ouders het zeggen als dingen echt niet goed functioneren in de school, ‘tegen de schenen kunnen schoppen’ als het moet. De leraren doen dat toch niet. Begrijpelijk, want het is je baas en je wil ook geen mot in de lerarenkamer.”
In een bredere politiek-maatschappelijke context wordt de kritische controle ook één van de belangrijke taken van de medezeggenschap gevonden. Door de politiek is uitdrukkelijk benoemd dat de medezeggenschap een gezond tegenwicht vormt aan de vrijheid en autonomie die is gegeven aan de besturen van scholen en overkoepelende stichtingen. Medezeggenschap als onderdeel van het systeem van checks and balances dus. Deze doelstelling is bij ouders kennelijk heel prominent.
Maar voor ouders is de taak van kritische controle niet persé makkelijk. Vrijwel alle ouders geven aan dat zij graag een goede relatie willen onderhouden met de bestuurder (overigens ook met de leraren). Zij willen in een positieve sfeer werken. Ouders benoemen hun rol daarom graag als ‘positief-kritisch’, ‘meewerkend’, ‘constructief’, etc. Deze termen zie je ook in allerlei varianten terug in de teksten van de medezeggenschapsraden op de websites. Enkele ouders geven hierbij nog aan dat dit ook het meest effectief is of dat dit noodzakelijk is voor een positief klimaat op school.
“De rol van de medezeggenschap zie ik als ‘constructief-kritische’ vragensteller. Het aspect ‘kritisch’ is belangrijk want je bent een controleorgaan. Maar ik heb zelf niks met het idee van de luis in de pels. Ik vind het belangrijk dat de relatie goed is en het harmonieus is, vandaar ook ‘constructief’ erbij.”
“De medezeggenschap zie ik het liefst als een kritische vriend, je bespreekt de dingen met elkaar in een prettige omgang.”
“De relatie met onze bestuurder is goed, heel open. Vroeger was de sfeer wel anders, heb ik gehoord. De voorzitter van de GMR was heel kritisch. Dan krijg je ook dat de bestuurder je minder informeert. Een goede relatie is ook belangrijk om je werk te kunnen doen.”
“Ik vind het belangrijk dat we goed met elkaar kunnen omgaan op school, alle mensen, alle geledingen, op alle niveaus. Dat merken de kinderen uiteindelijk ook.”
Die twee zaken – de kritische functie én een goede sfeer/relatie behouden – verhouden zich soms lastig tot elkaar. De houding van de bestuurder is hierin van belang. Hierin zijn grote verschillen naar voren gekomen in de interviews. Er zijn – dat is eerder al benoemd – bestuurders die de medezeggenschap serieus nemen, luisteren en in goede verhoudingen het overleg voeren, ook als er kritiek is. Eén ouder zegt het als volgt:
“Er wordt geluisterd. De directie is open en transparant. De sfeer is goed. We hebben het gevoel van een gelijkwaardige relatie en dat we meepraten. De directie weet ook goed hoe het zit met de medezeggenschap en de regels en bevoegdheden. Dat helpt erg.”
Maar er zijn ook bestuurders genoemd die de medezeggenschap als een hindernis zien, een formele hobbel die ‘genomen moet worden’, zo wordt het ervaren door deze geïnterviewde ouders. Deze ouders krijgen het gevoel dat het eigenlijk alleen acceptabel is als je instemt. Zij benoemen dat bestuurders emotioneel en boos worden bij kritiek – en dat kan als intimiderend ervaren worden.
Een ander geluid dat ik meermalen hoorde is dat kritische ouders, door de reactie van de bestuurder, het gevoel krijgen dat zij ‘zeuren’ zijn. Dat is niet prettig. In al deze situaties moet je van goeden huize komen om nog je kritische vraag te stellen. En het is zeer demotiverend.
“Het heeft jaren geduurd voordat wij in de positie kwamen dat het niet erg was om van mening te verschillen, hoe vind je dat?”
“Een echt gesprek vindt niet plaats. Medezeggenschap wordt gezien als lastig, als zeuren. Men ziet de waarde er hier niet van in, helaas.”
“Er wordt gewoon niks gedaan met wat wij als ouders zeggen. De situatie is heel moeizaam. En ze zien mij uiteindelijk als een vervelende ouder en dat is geen leuk gevoel.”
Een enkele keer komt een dergelijke houding ook voor bij de personeelsgeleding, blijkt uit de interviews. Leraren die het vervelend vinden als ouders zich met onderwijszaken bemoeien omdat zij niet deskundig zijn. En soms ervaren leraren het kritisch vragen stellen als een uiting van wantrouwen. Dan wordt een professioneel, inhoudelijk gesprek lastig, zo hebben deze ouders het ervaren.
“Mij werd door de leraren toegeworpen dat ik geen kritiek mag geven en alleen positief over school mag praten.”
“Het is een rol die veel negatieve energie met zich meebrengt. Ik stelde doodnormale vragen, maar toch voelde ik vaak ‘daar heb je die zeikerd weer’. Op een bepaald punt niet alleen meer van de directeur, maar ook van de leraren.”
“Dit inbrengen van punten leidde tot veel gedoe. Wij werden gezien als zeuren en de sfeer werd heel vervelend. Toen mijn medestander-ouder-MR-lid vertrok voelde ik me echt een eenzame strijder.”
Gelukkig zijn er ouders die in deze soms lastige situaties doorzetten. Maar van de ouders die deze ervaringen opdoen, haakt ook een deel af. Dat kan letterlijk zijn, zij stappen uit de raad – dit heeft één ouder zo concreet benoemd. Of figuurlijk, zij zijn minder gemotiveerd, hun inzet wordt minder. Er is teleurstelling en frustratie, die bijvoorbeeld te horen is in de volgende quote uit één van de interviews:
“Sommige ouders hebben veel begrip voor de professional. Dat had ik ook, maar ik ben er nu wel klaar mee. Ik wil geen begrip meer hebben, ik wil eerst gehoord worden!”
De knelpunten die eerder zijn beschreven in het rapport (agenda, informatievoorziening, professionaliteit) spelen een rol bij de teleurstellende ervaringen, maar doorslaggevend is de houding van de bestuurder. Ouders die positief oordelen ervaren de knelpunten ook wel – maar zij ervaren óók dat er geluisterd wordt, dat zij serieus worden genomen, dat het ertoe doet wat men zegt. En dat de relatie goed is. In die positieve context is het niet erg, dat niet altijd alles perfect gaat.
Een groot deel van de ouders geeft aan dat men de taak van kritische controle belangrijk vindt, maar níet het meest interessant of motiverend. Vrijwel alle ouders geven aan dat zij zichzelf het liefst zien in een rol van meedenken in een vroeg stadium, het ontwikkelen van het beleid. Hun ideaal is om dat samen te doen met de leraren en de bestuurder.
Ouders zien daarin ook toegevoegde waarde. Zij kijken ‘fris’ en brengen nieuwe ideeën in. Vanuit hun rol als ouder, opvoeder en ervaringsdeskundige. Maar ook vanuit hun eigen professionele kennis en ervaring. Immers, de meeste ouders zijn tussen de 40-45 jaar als zij in de medezeggenschap stappen; zij brengen dan zo’n 15-20 jaar werkervaring mee. Dat kan een positieve kruisbestuiving opleveren.
“Ik wil er als voorzitter (van de raad) echt naar toe dat we de betrokkenheid naar voren trekken. Het heeft ook weinig zin, hoe het nu meestal werkt. Dat de bestuurder het besluit al heeft genomen, nog een notitie opstelt voor de raad, en dan kunnen we ‘ja’ of ‘nee’ zeggen. Het is voor iedereen beter als we eerder in het proces overleggen, en veel leuker ook. Onze nieuwe bestuurder zit er ook zo in.”
“Het is lastig om er iets gezamenlijks van te maken, maar dat is toch wel mijn ideaal. De personeelsgeleding vergadert vaak apart bij ons en zijn druk met hun eigen zaken. En ook wordt er weinig gedaan om de leerlingen er goed bij te betrekken. Iedereen opereert vanuit zijn eigen eilandje, dat vind ik jammer.”
Voor de goede orde: Deze functie – het gezamenlijk ontwikkelen van beleid – is niet op die manier benoemd in de wet. Dat neemt niet weg dat er wel ruimte voor is, de wet staat het ook niet in de weg. De kern van de medezeggenschapswetgeving is het overleg tussen alle partijen en de uitwisseling van voorstellen en standpunten. De raad én elke geleding is bevoegd tot het bespreken van alle aangelegenheden die de school aangaat en kunnen daarover – gevraagd en ongevraagd – voorstellen doen en standpunten kenbaar maken.
Uit de interviews (zie ook de quote hierboven) blijkt dat het ideaal van ouders in de praktijk niet altijd wordt gerealiseerd. Ouders geven aan dat de raad pas wordt ingeschakeld aan het einde van het proces, als een besluit eigenlijk al is genomen. En ouders ervaren ook dat er bij nieuwe ideeën veel weerstand opkomt.
Maar er zijn ook andere voorbeelden. Zo vertelde één ouder dat de bestuurder tegenwoordig werkgroepen instelt bij nieuwe beleidsvoornemens of wat grotere veranderingen, al vroeg in het proces. Dit na een eerdere ervaring waar een tekort aan draagvlak leidde tot uitstel en later afstel van een besluit. Ook wordt op enkele stichtingen de medezeggenschap intensief betrokken bij het ontwikkelen van het strategisch beleidsplan. Dit zijn voorbeelden die door ouders zijn genoemd en positief worden gewaardeerd.
In de interviews heb ik ook gevraagd naar de inbreng van ouders zelf, wat doen zij om de medezeggenschap te versterken? Om hun invloed te vergroten?
Vanuit meerdere voorzitters is aangegeven dat de ouder-inbreng toch relatief laag is. Ouders reageren wel als er wat wordt gevraagd, denken mee, maar de proactieve inbreng van ouders is laag. Dit zouden zij graag anders zien. Zoals al eerder aangegeven in dit rapport zijn er ook weinig voorbeelden genoemd waarin ouders zelf (nieuwe) onderwerpen hebben geagendeerd, overleg hebben uitgeroepen, ongevraagd standpunten ontwikkeld, etc.
“Mijn doel als voorzitter is om de inbreng van ouders wel te verhogen, ja.”
“Ik vind het zelf ook moeilijk om aan te geven wat ik wil agenderen. Want wat speelt er op al die scholen?”
“Ik vind de medezeggenschap ook ingewikkeld. We zouden ons minder bescheiden kunnen opstellen, een steviger rol pakken. Maar hoe dan? En waarover dan? Dat vind ik lastig. Ik ben ook eigenlijk iemand die daar meer toe uitgenodigd moet worden.”
De wet biedt veel mogelijkheden, maar men doet er in sommige gevallen weinig mee, kun je kritisch zeggen. Uit de interviews blijkt dat sommige ouders dat ook lastig vinden. Zo werd er regelmatig aan mij gevraagd hoe ik dat dan deed – waarna er overigens vaak een leuk gesprek ontstond met wederzijdse uitwisseling van ideeën en ervaringen.
Verder geldt dit niet voor alle ouders; er is ook een groep – meestal de wat kritischere ouder – die aangeeft wel op eigen initiatief vragen te stellen en zaken te agenderen. Die het gevoel hebben dat zij ‘enorm hun best doen’ om inbreng vanuit de ouders te leveren, in een context die – zo weten wij nu – niet altijd helpt of dat waardeert.
Eén van de ouders gaf nog aan dat de oudergeleding een voorbeeld kan nemen aan de proactieve inzet van de personeelsgeleding. Er bleek overigens vaker dan dit ene voorbeeld sprake te zijn van actieve personeelsgeledingen. Deze komen regelmatig (apart van de oudergeleding) bij elkaar, bereiden zich goed voor, hebben veel inbreng in de vergadering, zoeken ondersteuning bij vakbonden, etc. En zij agenderen eigen zorgen en wensen. Ik heb het niet onderzocht, maar het ligt voor de hand dat zij op deze manier dingen weten te bereiken.
“Ouders zeggen in onze GMR toch heel weinig, ze kaartten weinig aan of brengen ook niet veel ideeën in. Vanuit het personeel wordt er wel veel ingebracht bij ons.”
Als laatste onderdeel van de interviews heb ik aan de ouders gevraagd of en zo ja, welke behoefte aan hulp zij hebben, of hebben gehad, en welke hulp is ingeroepen. Opvallend is dat ouders relatief weinig hulp inroepen. Ook de ouders die kritisch oordelen over het functioneren van de raad, en ook de ouders die aangeven het raadswerk soms lastig te vinden, roepen maar beperkt hulp in.
Meest genoemd is de training; een groot deel van de ouders heeft een basistraining gevolgd. Er zijn drie verschillende aanbieders genoemd: VOO, AOb en Tact. De basistrainingen werden door alle ouders nuttig gevonden. In drie raden is er daarna nog een aanvullende training gedaan, maar daar bleef het bij. Twee ouders gaven aan dat zij naast de training nog andere hulp zochten. Eén ouder heeft een juridisch specialist geraadpleegd en één ouder heeft OCO geraadpleegd (diverse malen).
Wat verder nog opviel is dat de geïnterviewde GMR-voorzitters aangeven dat zij veel hebben aan de leraar met wie zij samen het Dagelijks Bestuur vormen. Die zijn een bron van kennis voor hen.
Ik heb ook gevraagd of de ouders OCO en haar dienstverlening kennen. Dat geldt slechts voor twee van de geïnterviewde ouders. Overigens zijn ook andere aanbieders van diensten voor MR-en niet erg bekend onder de ouders.
Wij hebben ook gekeken hoe vaak de helpdesk van OCO de afgelopen twee jaar is geraadpleegd met vragen over de medezeggenschap. Hieruit komt eenzelfde beeld naar boven als uit de interviews: er worden weinig vragen gesteld over de medezeggenschap (24 vragen in twee jaar tijd, op een totaal van 2000 vragen/dossiers).
Verder keken we nog naar de inhoud van de vragen. De meerderheid van de vragen zijn procedureel van aard; wat mag, wat kan, wat zijn bevoegdheden van de medezeggenschap. Helaas zijn de vragen te divers om goed te kunnen categoriseren. Als er een thema of categorie uitspringt dan is het ‘plaatsnemen in de raad’ met vragen als: zijn verkiezingen verplicht, wie mag er zitting nemen, etc. (ongeveer 8 vragen kun je hieronder scharen). Verder zit er weinig lijn in. Vragen gaan over de bevoegdheden van de MR m.b.t. de lestijden, het vakantierooster, het wel/niet aanwezig zijn van een directeur bij het overleg, etc.
Overigens, naar aanleiding van de bevindingen in dit rapport hebben wij als OCO het voornemen om ouders die de helpdesk raadplegen vaker te wijzen op het bestaan van de medezeggenschapsraad op school. Onze helpdesk krijgt veel vragen die zij goed kunnen beantwoorden, maar waar misschien een vraag of zorg achter zit die relevant is om in de medezeggenschap te bespreken. Door ouders vaker te wijzen op de medezeggenschap – de plek op school waar ouders, leraren en bestuurder het gesprek voeren over het onderwijs – kunnen wij een bescheiden bijdrage leveren aan het versterken van de medezeggenschap en de relatie met de achterban.
De ouders zijn aan het einde van de interviews gevraagd naar hun eventuele behoeftes of wensen voor hulp. De meeste ouders geven aan dat zij vooral geïnteresseerd zijn in het meedenken over vragen als: Hoe krijg je de raad goed- werkend? Hoe pak ik het aan, bijvoorbeeld als we telkens laat worden geïnformeerd? Of als we het er niet mee eens zijn? Hoe wordt het een zinvolle agenda voor ouders? Hoe heb je meer invloed?
Het gaat om vragen die niet persé eenvoudig te beantwoorden zijn. Gevraagd naar de invulling van deze behoefte noemen ouders vooral het uitwisselen van best practices en het ontmoeten van andere raadsleden in een netwerk. Daarmee samenhangend wordt nog genoemd een helpdesk waar je concrete vragen kunt stellen (dit biedt OCO dus al) en het vinden van een sparring-partner voor complexe vraagstukken. Verder heeft één ouder behoefte aan de oprichting van een boven bestuurlijke denktank of iets dergelijks – deze ouder vindt dat sommige, complexe vraagstukken zich niet meer laten oplossen per school of stichting.
“Uitwisselen best practices, misschien een netwerk, hoe kunnen we iets aanpakken?”
“Een ouder-netwerk. Hoe organiseer je de ouderdeelname in de MR goed? Hoe krijg je het goed-functionerend?”
“Ik kan me voorstellen dat ik bij die ingewikkelde kwestie waar we net over spraken wel hulp had kunnen gebruiken. Iemand die meedenkt, hoe pak je dit aan?”
“Mijn vraag zou zijn, hoe krijg ik meer ouder- of onderwijs gerelateerde zaken op de agenda? Misschien is een netwerkbijeenkomst daarin wel behulpzaam, wat speelt er bij de anderen?”
“Meer hulp aan medezeggenschappers vind ik een goed idee, zeker voor de ouders en leerlingen. Voor het personeel is er veel beschikbaar, via de vakbonden. Maar ouders en leerlingen kunnen beter geholpen worden. Al is het alleen mentale support ‘ja, het is legitiem dat je dit vraagt’. Maar ik denk dat de belangrijkste vraag is: hoe krijg je het werkend? Je hebt rechten, maar hoe realiseer je die rechten in de praktijk?”
Op basis van de resultaten van dit onderzoek heeft OCO besloten om haar ondersteuning aan de ouders in de medezeggenschap uit te breiden. OCO heeft al een helpdesk waar alle ouders (ook uit de medezeggenschap dus) terecht kunnen met concrete vragen over wetgeving, regels, bevoegdheden, etc.
Aanvullend hierop start OCO een pilot voor een platform voor ouder-raadsleden in de medezeggenschap in Amsterdam, die helpt bij de meer strategische of complexe vragen die door de geïnterviewde ouders zijn genoemd. Het platform bestaat uit een deel op onze website met speciale content voor deze medezeggenschappers. En daarnaast een aantal themabijeenkomsten waarin de raadsleden elkaar kunnen ontmoeten. We hopen dat er ook een netwerk-functie ontstaat, waarin de ouders elkaar kunnen helpen vanuit hun eigen kennis en ervaringen. Wij denken dat dat het meest waardevol is.
We zetten de dienstverlening op als een pilot van een aantal maanden en evalueren dan of dit type van support behulpzaam is voor ouders in de medezeggenschap.
Het contact met de achterban vraagt aandacht, zo blijkt uit de interviews. Ouder- raadsleden willen weten wat er leeft onder ouders, de achterban, maar het is niet altijd makkelijk om dat uit te vinden. Tegelijkertijd moet de raad haar achterban goed informeren over waar ze zich mee bezig houdt, dit is zelfs een wettelijke verplichting. Een quickscan van de websites van 50 scholen en stichtingen doet vermoeden dat Amsterdamse raden niet goed voldoen aan deze verplichting.
Wat leeft er bij de achterban
In de interviews wordt het optreden namens de achterban regelmatig opgebracht als aandachts- of verbeterpunt; hoe kunnen de ouder-raadsleden zichzelf goed informeren over de ideeën, belangen of standpunten van de achterban? Dat vinden veel van de geïnterviewde ouders lastig. Men heeft niet altijd inzicht in wat er leeft onder ouders of wat ouders vinden van het onderwerp dat voorligt. De raadsleden realiseren zich wel dat zij zonder ‘last of ruggespraak’ kunnen optreden, maar dat voelt soms onprettig. Bij de GMR speelt dit nog sterker: “Het is zo’n grote, diverse groep van scholen geworden, het is moeilijk om op te halen wat er speelt en te weten wat de gemene deler is.”
De ouders in de medezeggenschap worden ook weinig benaderd door de andere ouders, zo wordt verteld in de interviews. Dat helpt natuurlijk niet mee. Tegelijkertijd is mij uit de interviews niet gebleken dat de MR-leden zelf veel tijd of creativiteit stoppen in het benaderen van hun achterban voor bovenstaande doelen. Kennelijk staat het wederzijdse contact op een laag pitje, in veel gevallen.
Desalniettemin, er zijn ook ouder-raadsleden die aangaven actief op zoek te zijn naar de aansluiting bij de achterban. Eén ouder geeft aan dat de ouderraad vaak beter weet wat er leeft. Dit raadslid heeft daarom regelmatig overleg met de voorzitter van de ouderraad. Op een andere school schuift een MR-lid standaard aan bij de ouderraad-vergadering. Ook is er op een school regelmatig overleg met alle klassenouders. Dat zijn de concrete voorbeelden die zijn genoemd van wat ouders zelf doen om informatie op te halen bij de achterban.
De (ouder-)geleding heeft een wettelijke verantwoordelijkheid gekregen voor het informeren van de achterban. De wet verplicht de MR om schriftelijk verslag te doen van hun activiteiten – er is overigens niet voorgeschreven in welke vorm dat moet. De vraag is hoe ouders deze verantwoordelijkheid oppakken? Daarvoor heb ik gekeken naar de websites en welke informatie de medezeggenschapsraden hierop beschikbaar stellen voor de achterban. Er zijn ca. 50 websites van scholen en stichtingen in Amsterdam bekeken (vanaf nu: quickscan).
Voor de goede orde: De resultaten van de quickscan presenteer ik met een slag om de arm. Immers, de raden kunnen hun achterban ook informeren via andere kanalen (bijv. het prikbord op school of de email-nieuwsbrief) om aan hun wettelijke verplichting te voldoen. Hierop heb ik geen zicht en dit is dus niet meegenomen in de quickscan. Tegelijkertijd geldt dat in de interviews slechts één keer een voorbeeld is genoemd waarin een medezeggenschapsraad de achterban via een email nieuwsbrief informeert. Ik vermoed daarom dat de quickscan van de websites geen 100% accurate, maar wel een aardige indruk geeft van hoe de raden het doen.
Er zijn ca. 50 websites van scholen en stichtingen (c.q. MR-en en GMR-en) onderzocht en beoordeeld in de quickscan. De (G)MR-en konden een ‘voldoende’ verdienen als aan de volgende vereisten werd voldaan:
Bovenstaande vier bullets zijn – in mijn ogen (en die van OCO) – de minimale vereisten voor het contact leggen met en het informeren van de achterban. De laatste bullet voorziet in de wettelijke verplichting. De scholen en stichtingen die aan deze vier bullets voldeden kregen een score ‘voldoende’ (men verdiende een score ‘goed’ als men méér deed dan deze vier bullets). MR-en die niet aan deze vier bullets voldeden kregen een score ‘matig’ (of zelfs een ‘onvoldoende’ als men aan bijna geen van de bullets voldeed.)
Zijn er verschillen in de stad, in deze quickscan? Ja, maar het gaat om kleine verschillen. Het meest uitgesproken verschil is dat MR-en het over de gehele linie beter doen dan GMR-en. Als je door de oogharen kijkt, dan zie je verder nog dat grotere stichtingen iets beter scoren dan kleinere stichtingen – zowel hun GMR-en als hun MR-en. En ook lijkt het erop dat bepaalde delen in de stad iets minder goed scoren (Zuidoost, Nieuw-West en Noord) dan de anderen. Maar nogmaals, de verschillen zijn klein en er zijn altijd weer positieve uitzonderingen die zo’n beeld nuanceren. Bijvoorbeeld, van het gering aantal scholen dat een ‘goed’ scoorde staat er ook één in Noord. (Overigens, de andere scholen met een voldoende of goede score staan in Zuid, West, IJburg en Oost.)
Kortom, het lijkt erop dat oudergeledingen hun achterban dus matig informeren, in ieder geval via de website. De quickscan onderschrijft zo de bevinding uit de interviews dat ouders de communicatie met de achterban een aandachts- of ontwikkelpunt vinden. De website verbeteren – d.w.z. meer informatie beschikbaar maken daarop – is een relatief makkelijke actie die ouders kunnen nemen.
OCO staat voor de invloed van ouders in het onderwijs. De medezeggenschapsraden op de scholen spelen daarin een cruciale rol. Het is dé plek in het onderwijs waar ouders, leraren en bestuurder samenkomen en het gesprek aangaan over school. Dit gezamenlijke overleg, dat is de kern van de medezeggenschapswetgeving. Daar bovenop is er de (politiek-maatschappelijke) verwachting dat de raden een gezond tegenwicht bieden aan de bestuurders van scholen en stichtingen vanwege de grote autonomie die hen gegeven is.
Het is tegen deze achtergrond dat ik namens OCO een verkenning hebben gedaan hoe de medezeggenschap functioneert vanuit het perspectief van ouders. Een lokale verkenning waarin de verhalen en ervaringen van ouders centraal staan. De belangrijkste vraag was: Hebben ouders invloed op het onderwijs via de medezeggenschapsraden? Vooral deze vraag wil ik in de conclusie adresseren.
Uit de verkenning rijst het beeld op dat, weliswaar niet op alle, maar wel op een groot deel van de scholen en stichtingen de geledingen (leraren, ouders en bestuurder) aan tafel zitten en constructief in gesprek zijn. De raad wordt serieus genomen en dat waarderen ouders; zo zijn er veel complimenten gegeven voor de wijze waarop bestuurders luisteren naar de raad.
Echter, als het gaat om de echte invloed van ouders ontstaat het beeld dat dit vaak nog bescheiden is. Dat komt door een samenspel van factoren. Allereerst zijn daar de agenda en de informatievoorziening. Er staan veel personeelsonderwerpen en administratief-bestuurlijke kwesties op de agenda, onderwerpen waar ouders zich minder betrokken bij voelen. En het komt te vaak voor dat de informatievoorziening vanuit de bestuurder zo laat is, dat ouders het gevoel krijgen dat zij alleen nog kunnen instemmen.
Wat ook een rol speelt is de professionaliteit van de spelers aan tafel. Het helpt als een bestuurder bekwaam is in het ontwikkelen en uitvoeren van beleid – en het praten hierover met stakeholders. Dat is niet altijd het geval. Ook zijn er bestuurders die lastig kunnen omgaan met kritiek, waardoor het professionele gesprek moeilijk tot stand komt. En helaas zijn ook er enkele bestuurders die überhaupt weinig op lijken te hebben met de medezeggenschap en het zien als een lastige hobbel die genomen moet worden, zo ervaren de geïnterviewde ouders het althans.
Wat ook meespeelt is de houding en kennis van de ouders zelf. De meeste ouders pakken de (vrijwillige) taak in de medezeggenschap enthousiast op, vanuit een positieve betrokkenheid met het onderwijs. Ze zien een belangrijke taak in de kritische controle op de bestuurder, maar willen vooral graag constructief meedenken met school. Eén ouder noemde het de ‘critical friend’; dat lijkt me een goede omschrijving van hoe ouders hun rol zien en een taakopvatting die in lijn is met de politiek-maatschappelijke verwachtingen.
Tegelijkertijd is het beeld ontstaan dat ouders meer inbreng kunnen hebben en meer gebruik kunnen maken van de mogelijkheden die de medezeggenschap biedt, om zo hun eigen invloed te vergroten. Denk aan het (meer) informatie of tijd vragen, zelf zaken agenderen, voorstellen doen, (ongevraagde) adviezen geven, experts inroepen, etc. Ook is opgevallen dat ouders weinig gebruik maken – zelfs weinig op de hoogte zijn – van de hulpbronnen die zij kunnen aanboren.
Veel van de interviews mondden uit in interessante gesprekken. Doorpratend over het functioneren van de raad en de invloed van ouders, kwamen zaken ter sprake die ouders lastig vinden, zoals: Hoe kan ik de informatie goed beoordelen? Wat doe ik als constructieve raad als informatie vaak te laat komt? Hoe krijg ik de inbreng van mijn ouders in de raad omhoog? Hoe pak ik het aan als we (de ouders in de raad) het ergens niet mee eens zijn? Wat vindt mijn achterban? Welke onderwerpen willen ouders op de agenda? Etc.
De Evaluatie van de Wet Medezeggenschap op Scholen (WMS) kwam in 2012 tot de conclusie dat het beoogde systeem van ‘checks and balances’ grotendeels functioneert zoals door de wetgever beoogt, dat de geledingen invloed hebben en er een ‘wijdverspreid gevoel van tevredenheid’ is. Op basis van onze verkenning zou ik deze conclusie iets nuanceren. Met name op het punt van de échte invloed van ouders in de medezeggenschap, die is vaak nog bescheiden.
De belangrijkste knelpunten die de Evaluatie WMS noemde waren bestuurders die zich niet houden aan de wettelijke verplichtingen (o.a. late informatievoorziening) en de professionaliteit van de medezeggenschapsraad (o.a. het optreden namens de achterban). Deze ontwikkelpunten worden in deze verkenning bevestigd, die bestaan nog steeds.
Er is naar aanleiding van de Evaluatie WMS het één en ander gedaan aan de versterking van de medezeggenschap (via wetgeving) en de ondersteuning van de medezeggenschapsraden (o.a. Project WMS). Maar er is nog steeds ruimte voor verbetering en OCO vindt het belangrijk dat deze ruimte wordt ingevuld.
Bestuurders spelen hierin een cruciale rol, zo blijkt uit deze verkenning, met de houding die zij innemen richting de medezeggenschap, hun bestuurlijke bekwaamheid en in de informatievoorziening. Dat is belangrijk om te benoemen. Maar ook ouders zelf kunnen dingen doen. Als Amsterdamse organisatie voor en door ouders richt OCO zich vooral op hen, de ouders in Amsterdamse medezeggenschapsraden die de ambitie hebben om hun inbreng te versterken.
Want elk jaar opnieuw staan ze op, ouders die enthousiast en gedreven een rol pakken in de bestuurszaken van hun school of stichting. Ouders die zich betrokken voelen bij het onderwijs en zich willen inzetten voor goede scholen. Ouders die wensen dat hun kinderen – en alle kinderen in Amsterdam – zich ontwikkelen tot gelukkige burgers in de samenleving van de toekomst. Dat is de wens die ouders, ook in de medezeggenschap, verbindt en waarin OCO ze ondersteunt.