Een kind kan een leerachterstand hebben op de basisschool als het ten opzichte van de ‘gemiddelde leerling’ achterloopt op bijvoorbeeld lezen, spelling of rekenen. Een ‘gemiddelde leerling is in dit geval een leerling met dezelfde leeftijd en hetzelfde aan jaren genoten onderwijs.
Sommige kinderen hebben minder dan gemiddelde capaciteiten en behalen daardoor lagere scores op een toets. In die gevallen is er meestal geen sprake van een leerachterstand. Maar als een leerling (veel) lager presteert dan dat je op basis van zijn capaciteiten verwacht, is er soms wel sprake van een leerachterstand.
Een leerkracht signaleert een leerachterstand bij een leerling door observaties, methodetoetsen en leerlingvolgsysteemtoetsen, zoals Cito. Een onderdeel uit Cito dat het aantal maanden in achterstand meet is DLE (Didactische Leeftijds Equivalent).
Meer weten over leerachterstanden in het basis- en voortgezet onderwijs? Lees dan: ‘Hoe kan mijn kind alsnog overgaan of een leerachterstand inhalen?’
De oorzaak van een leerachterstand verschilt per kind. Dat een kind minder leert dan dat het in zijn mars heeft (leerpotentie) kan bijvoorbeeld komen door:
Het kan ook gaan om een combinatie van bovenstaande factoren (Bron: Centraal Planbureau, ‘Effectieve interventies leerachterstanden in het primair onderwijs’ (6 juni 2018).
Een leerachterstand kan invloed hebben op de verdere schoolloopbaan van een kind. Bovendien blijkt uit onderzoek dat als kinderen beter presteren in het onderwijs, dit hun kansen in het leven verhoogt. Denk hierbij aan meer kans op economische zelfstandigheid, een hoger inkomen en een betere gezondheid. Daarom zijn een vroege signalering van een leerachterstand en een plan van aanpak nodig.
De school is verplicht om ouders/verzorgers op de hoogte te houden van de vorderingen van hun kind (Art. 11 WPO). De school houdt deze vorderingen bij in een leerling- en onderwijsvolgsysteem (Art. 8 lid 6 WPO).
Als de leerkracht een leerachterstand bij een leerling constateert, maakt zij een handelingsplan. Hierin staat hoe groot de leerachterstand is en wat de leerkracht, de ouders en de leerling daaraan gaan doen. De leerkracht bespreekt dit handelingsplan met de ouders en het kind.
Afhankelijk van de grootte van de leerachterstand, zet de leerkracht eerst middelen in de klas in. Voorbeelden van middelen in de klas zijn:
Meer informatie over differentiatie in de klas? Lees dan ‘Differentiatie in de klas: wat werkt?’ van de Kennisrotonde van NRO.
Als deze middelen niet voldoende effect hebben kan een school soms een remedial teacher of een onderwijsassistent inzetten. Zij kunnen uw kind extra begeleiden bij de leerstof. Uit onderzoek blijkt namelijk dat als assistenten onderwijsinhoudelijke taken hebben, de leerprestaties van kinderen verbeteren.
Er is de laatste jaren veel onderzoek gedaan naar welke interventies werken om leerachterstanden tegen te gaan. Daarom heeft het Cultureel Planbureau in 2018 in een notitie aan het ministerie van OCW een aantal effectieve interventies op een rij gezet:
Bij leerlingen die na groep 8 vermoedelijk doorstromen naar het praktijkonderwijs, vmbo-basis of vmbo-kader, wordt vaak de leerachterstandstoets (LAT) afgenomen. Met de LAT brengt een leerkracht begin groep 8 in kaart of een leerling een leerachterstand heeft en hoe groot die is. Bij een verwacht uitstroomprofiel havo of vwo wordt geen LAT afgenomen.
Meer informatie over de LAT? Lees dan: ‘Wat meet de leerachterstandstoets (LAT)?’