Het speciaal basisonderwijs (SBO) en het reguliere onderwijs vallen beide onder de Wet op primair onderwijs. Er gelden dezelfde kerndoelen en leerlijnen. Toch zijn er ook verschillen.
Ines: “Het SBO onderscheidt zich door de kleinere groepen en de extra ondersteuning. Bij ons op De Zeppelin zitten er maximaal zestien kinderen in een klas. We hebben expertise in huis om meer structuur aan te bieden aan kinderen waarbij het leren moeizamer gaat. Wij proberen die leerlingen in een positieve setting optimale ondersteuning te bieden. Alle leerlingen leren op hun eigen niveau en in hun eigen tempo. Daarin onderscheiden we ons van het reguliere onderwijs.”
Het SBO onderscheidt zich ook van het speciaal onderwijs (SO). Het SO is onderverdeeld in vier clusters, waaronder cluster 2 voor leerlingen met een spraak-taalstoornis en cluster 4 voor kinderen die zeer moeilijk leren.
Ines: “In het SO is nog meer structuur. Voor het SBO gelden de leerlijnen van het primair onderwijs, terwijl je hier in het SO vanaf kunt wijken. Voor leerlingen die in cluster 1 (red. onderwijs voor blinden en slechtzienden) braille moeten leren, gaat er tijd af van bijvoorbeeld rekenonderwijs of spelling. Hetzelfde geldt voor leerlingen in cluster 2 (red. dove, slechthorende leerlingen of leerlingen met een taal-spraakontwikkelingsstoornis) die soms gebarentaal moeten leren.”
Ouders zijn het niet altijd eens met een doorverwijzing van hun kind naar het SBO. Dit heeft soms te maken met een gebrek aan kennis over het SBO en bestaande vooroordelen.
Ines: “De meeste ouders die bij ons binnenkomen kennen niet het verschil tussen SBO en SO. Ik leg altijd uit dat we wettelijk gezien bij het reguliere onderwijs horen en dat we er zijn voor kinderen die iets extra’s nodig hebben, sociaal-emotioneel of didactisch. En dat kunnen we bieden omdat we kleinere klassen hebben. We merken echter vaak dat ouders bang zijn voor een stempel. Vooral als hun kind met een busje naar school wordt gebracht en anderen dat zien. Ouders vrezen dan dat anderen een oordeel vellen over hun kind, bijvoorbeeld dat het dom is. Terwijl het gewoon gaat om een goede, passende onderwijsplek.”
“Als ik ouders en leerlingen hierover spreek, verwoord ik het altijd als volgt. Je kunt op verschillende manieren leren. Op sommige scholen leer je door met je handen te werken en op andere scholen door veel boeken te lezen. En als je dat laatste te moeilijk vindt, dan is dat niet de juiste plek voor jou. Bovendien leert de één wat sneller dan de ander. Het gaat erom dat jij als leerling op de juiste plek tot leren komt. Van overvragen en ondervragen wordt niemand gelukkig.”
De Zeppelin heeft acht groepen van zestien leerlingen en is daarmee een kleinschalige school. Ines: “Persoonlijk vind ik dat heel fijn. Je kent alle leerlingen en dat is overzichtelijk, ook voor de leerlingen zelf. Het is een oud, knus en sfeervol gebouw. Een fijne plek met een betrokken team. De leerlingen volgen bij ons hun eigen leerlijn. We kijken naar het niveau en de leeftijd van leerlingen. Je doorloopt bij ons de groepen 1 tot en met groep 8 in je eigen tempo. Sommige kinderen zitten bijvoorbeeld in groep 6, terwijl ze in het zevende leerjaar zitten. De groepen heten bij ons daarom ook niet groep 1, 2, 3 enzovoorts. Alle leerlingen werken op hun eigen leerlijn, dáár kijken we naar.”
De meeste leerlingen stromen bij de Zeppelin binnen in de groepen 1 tot en met 4 en sporadisch vanaf groep 5. Ines: “We krijgen vaak kinderen in de kleuterklas die bij ’t Kabouterhuis hebben gezeten of bij een pedagogisch instituut, waarbij al achterstanden in de ontwikkeling zijn geconstateerd. Er stromen ook regelmatig kinderen met een taalontwikkelingsachterstand van cluster 2 bij ons binnen, die genoeg begeleiding en ondersteuning hebben gekregen in het SO en de overstap kunnen maken naar het SBO. Maar soms krijgen we ook kinderen uit dat cluster binnen die we talig zo zwak vinden dat we ons afvragen waarom zij niet in het SO blijven.”
Er stromen ook met regelmaat kinderen binnen vanuit het reguliere onderwijs. Ines: “Vorig jaar kregen we een jongen die helemaal was vastgelopen op zijn reguliere school. Hij had een half jaar bijna niets gedaan. Bij ons kwam hij echt weer in de leerstand. Hij voelde zich weer gezien en zat veel beter in zijn vel. Dat is wat een kleine setting en extra aandacht soms met een leerling kan doen.”
De Zeppelin heeft een aantal jaar geleden een Talent ontwikkelingsproject ontwikkeld, waarmee leerlingen in aanraking komen met techniek, zorg, winkel en horeca, dezelfde sectoren waar het praktijkonderwijs en het vmbo-basis mee werken. Ines: “We bieden dit één middag in de week aan, naast de reguliere lessen. Onlangs zijn we bijvoorbeeld op bezoek geweest bij een zorginstelling van Cordaan. Daar mochten de leerlingen achter de bar staan en bedienen. Toen zag ik de leerlingen enorm stralen. Daar worden ze echt gelukkig van. En dat is ook waar de grootste groep natuurlijk naar uitstroomt, het praktijkonderwijs.”
Wat De Zeppelin nog meer uniek maakt is Ollie, de therapiehond van Ines. “Ik heb de opleiding Animals Assistent Intervention gedaan met Ollie. Hij is echt opgegroeid in de klas. Het is een fijn maatje met wie kinderen kunnen knuffelen en hun emoties kunnen delen. Als ze boos zijn kunnen ze dat tegen Ollie zeggen. Maar ze kunnen ook even een stukje met hem wandelen. Ook voor kinderen met leesproblemen is Ollie ideaal. Zij vinden het vaak niet leuk om te lezen. Maar als je een hond voorleest is dat leuk. Hij reageert namelijk op je energie en je aandacht en merkt het niet als je foutjes maakt. Dus dat werkt heel goed.”
Officieel is Ollie met pensioen. Ines: “Ollie is nu twaalf. Ik neem hem niet meer mee naar een volle klas. Dan raakt hij echt overprikkeld. Maar kinderen mogen altijd even naar z’n hondenmand in het kamertje lopen om met hem te knuffelen. We hebben nu bijvoorbeeld een meisje op school dat het emotioneel af en toe moeilijk heeft. Als Ollie op school is komt ze altijd even langs. Dan gaat ze bij Ollie op de grond zitten en voelt ze zich gelijk weer wat beter. Dat is fijn om te zien.”
Na het afronden van het speciaal basisonderwijs stromen leerlingen vaak door naar het praktijkonderwijs, vmbo basis of het voortgezet speciaal onderwijs (VSO). Ines: “Toen ik vijf jaar geleden op De Zeppelin startte, ging zo’n zestig á zeventig procent van de leerlingen naar het praktijkonderwijs en de rest naar het vmbo basis.”
“Inmiddels is dit wat verschoven en gaat ongeveer de helft naar het praktijkonderwijs en de helft naar vmbo basis. Het is lastig om hier een eenduidige verklaring voor te noemen. Het kan zijn dat de laatste twee lichtingen toevallig wat sterker waren. Maar we zijn ook meer bezig met kansengelijkheid. Daarom zijn we wellicht meer geneigd leerlingen het voordeel van de twijfel te geven en te zeggen: ‘je mag het proberen op het vmbo’.
“Je ziet nu ook vo-scholen die praktijkonderwijs en vmbo combineren. Dan volg je praktijkonderwijs en volg je daarnaast vier á zes uur per week vmbo-onderwijs. Als een leerling dat goed aankan, kan hij officieel doorstromen. En zo zijn er ook leerlingen die uiteindelijk naar het vmbo kader of vmbo-t gaan. Sommige kinderen bloeien bij ons zo op, zowel sociaal als cognitief, dat ze daarna uitstromen naar een reguliere havo. Dat is natuurlijk mooi. Maar het belangrijkste blijft dat een leerling op de juiste plek tot leren komt.”