Referentieniveaus zijn beschrijvingen van de taal- en rekenvaardigheden van leerlingen op de verschillende overgangsmomenten van het onderwijs. Ze geven aan wat leerlingen aan het eind van hun opleiding moeten beheersen, bijvoorbeeld aan het eind van het basisonderwijs. De eindtoets basisonderwijs onderscheidt referentieniveaus voor drie domeinen:
Figuur 1
Referentieniveaus aan het einde van het basisonderwijs
Domein | 1F (fundamenteel niveau 1) | 1S/2F (streefniveau 1 of fundamenteel niveau 2) |
Lezen | 1F | 2F |
Taalverzorging | 1F | 2F |
Rekenen | 1F | 1S |
Bij het eind van het basisonderwijs worden zes referentieniveaus onderscheiden, dit is vastgelegd in artikel 2 en artikel 3 en de bijbehorende bijlagen van het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen.
De referentieniveaus zijn vet aangeduid in Figuur 1. Niveau 1F is het laagste niveau, voor elk van de drie domeinen. Over dit niveau is door de Commissie Meijerink bepaald dat het voor 85 procent van de leerlingen aan het eind van de basisschool haalbaar moet zijn (zie het hoofdrapport uit 2008 van de commissie).
Daarnaast zijn er een drietal hogere niveaus bepaald, 1S voor rekenen en 2F voor lezen en taalverzorging. Deze hogere niveaus moeten voor 65 procent van de leerlingen aan het einde van het basisonderwijs haalbaar zijn, aldus Meijerink.
De referentieniveaus zijn gekoppeld aan leerlijnen, beschrijvingen van de kennis en vaardigheden die leerlingen op school moeten verwerven. In de eindtoets basisonderwijs wordt slechts een beperkte set leerlijnen bevraagd. Niet bevraagd worden onder andere de leerlijnen voor mondelinge taalvaardigheid (spreken, luisteren) en voor schrijven. Dat komt niet omdat ze minder belangrijk zijn. Maar omdat veel leerlijnen zich niet lenen voor schriftelijke centrale toetsing.
Sinds het schooljaar 2014-2015 kunnen basisscholen kiezen uit verschillende toetsen. In Amsterdam kiezen de meeste scholen voor de Centrale Eindtoets van Cito. Maar in toenemende mate kiezen scholen voor andere toetsen, met name de IEP en Route 8 (zie Keuzevrijheid Eindtoets).
Hoewel de eindtoetsen in allerlei opzichten van elkaar verschillen, zijn ze op één punt wèl vergelijkbaar. Van elke eindtoets kunnen de scores namelijk worden omgezet in referentieniveaus. In de ouder- en schoolrapporten wordt aangegeven welke referentieniveaus leerlingen hebben behaald.
Bij de vaststelling van het leerrendement van een school maakt de inspectie gebruik van de uitkomsten van de eindtoets. Om te bepalen of een school met haar leerlingen voldoende rendement heeft geboekt, kijkt de inspectie naar de percentages leerlingen die niveau 1F hebben behaald, dan wel niveau 1S/2F.
De normen of de zogeheten signaleringswaarden die de inspectie daarbij hanteert, zijn afgeleid van de percentages die in het rapport van de Commissie Meijerink zijn genoemd. Dat houdt in dat minimaal 85 procent van de leerlingen niveau 1F moet hebben gehaald. Deze eis geldt ongeacht het aandeel leerlingen uit minder bevoorrechte milieus (zie het Onderwijsresultatenmodel, versie januari 2020, van de inspectie).
Echter, de eis voor het percentage leerlingen op of boven niveau 1S/2F is wèl afhankelijk van het aandeel minder bevoorrechte leerlingen. Telt een school relatief veel leerlingen met risico op een onderwijsachterstand, dan geldt een andere ondergrens en hoeven minder leerlingen niveau 1S/2F te halen. Telt een school evenwel weinig van deze leerlingen, dan ligt de lat hoger. De hoogte van de lat varieert tussen 30 procent (voor de scholen met het grootste aandeel risicoleerlingen) en 67 procent (voor de scholen zonder risicoleerlingen).
Het overgrote deel van de Amsterdamse basisscholen voldoet aan de verwachtingen in termen van de referentieniveaus. Dit blijkt uit cijfers die de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) als open data beschikbaar heeft gesteld. Deze data betreffen drie schooljaren, vanaf 2016-2017 tot en met 2018-2019.
Uit de cijfers is af te leiden dat er in Amsterdam vier scholen zijn die in geen van de drie schooljaren voldoen aan de eis ten aanzien van referentieniveau 1F. Voor niveau 1S/2F zijn er zes scholen die in geen van de drie schooljaren aan de signaleringswaarden voldoen (Figuur 2). Opgemerkt zij dat deze cijfers betrekking hebben op de gemiddelden over de drie domeinen (lezen, taalverzorging, rekenen).
Figuur 2
Scholen met een heel laag onderwijsrendement (gemiddeld over de domeinen lezen, taalverzorging en rekenen)
Referentieniveau | Scholen |
Niveau 1F: drie jaar achtereen minder dan 85 procent van de leerlingen die 1F gehaald hebben | De Kraal, De Schakel, De Kraal, De Toekomst, Lotusschool* |
Niveau 1S/2F: drie jaar achtereen minder dan de door de inspectie gehanteerde signaleringswaarde (gewogen naar het aandeel leerlingen met een risico op onderwijsachterstand) | 5e Montessorischool Watergraafsmeer, De Brink, De Schakel, De Ster, Gaasperdam*, Joop Westerweelschool |
Dat er maar weinig scholen zijn die niet aan de signaleringswaarden van de Inspectie voldoen, kan twee dingen betekenen. Ofwel bijna alle scholen realiseren een fraai leerrendement. Ofwel de door de inspectie gestelde eisen zijn weinig ambitieus. Dat laatste lijkt het geval te zijn. Zo meent de PO-Raad:
“De signaleringswaarden zijn geen richtlijnen voor wat een school zou moeten bereiken. In feite zijn het meer minimumeisen. Schoolbesturen worden aangemoedigd hun eigen lat hoger te leggen. Dat hebben zij ook afgesproken in de Strategische Agenda van de PO-Raad.”
Daarbij komt nog dat de inspectie een weging toepast op basis van het aandeel risicoleerlingen op een school. Enerzijds kan men er begrip voor hebben dat scholen met veel van zulke leerlingen een lager leerrendement behalen. Anderzijds hebben scholen voor hun risicoleerlingen extra financiering gekregen – zowel van het rijk als van de gemeente – een financiering die er nu juist op is gericht om onderwijsachterstanden weg te werken.
Eerder hebben we laten zien dat sommige scholen met veel risicoleerlingen toch een gemiddeld leerrendement weten te behalen. Het lukt een deel van de scholen dus wel, dat wegwerken van onderwijsachterstanden. Dat roept de vraag op of de inspectie niet ten onrechte lagere verwachtingen heeft ten aanzien van het leerrendement van scholen met risicoleerlingen.