De overheid stelt ieder jaar de lumpsumfinanciering vast voor het mbo. (Artikel 2.1.3. Vaststelling budgetten beroepsonderwijs) Onderwijsinstellingen stellen n.a.v. het schoolbeleid vast, afhankelijk van de situatie per school. Daarmee wordt het bedrag uitgegeven aan salarissen van docenten, bestuursleden en medewerkers. Maar ook aan overige kosten van de school zoals; huisvesting, digitale middelen en meubilair. Ook is er extra budget beschikbaar voor bijvoorbeeld het schoolnoodhulpplan; studenten of ouders die het niet breed hebben kunnen in aanmerking voor zo’n plan. Daarom is het belangrijk dat de school dit overzichtelijk in de gaten houdt.
De lumpsumfinanciering is afhankelijk van twee onderdelen:
De lumpsumfinanciering per onderwijsinstelling wordt berekent aan de hand van het aantal studenten. Zodra je ingeschreven staat als student vanaf 1 oktober is er een berekening gemaakt van de totale financiering. Gemiddeld liggen de bedragen rond de 7.000 euro financiering per student in het mbo. (Artikel 2.2.2. Berekeningswijze)
Als jij je diploma behaalt verdient de school hieraan mee, afhankelijk van de opleiding ontvangt het ROC hierbij nog een extra bedrag. Dit valt onder het resultaatafhankelijke budget, dat wordt verdeeld op basis van de door de mbo-instellingen bereikte resultaten op de thema’s vsv, studiewaarde en de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming. Ook wordt er gekeken welke andere opleidingen je hebt afgerond in het verleden. De hoogte van de lumpsumfinanciering wordt daarom ook per jaar bepaald door het aantal behaalde diploma’s van de onderwijsinstelling. Specifiek de diploma’s die vallen onder; basisberoepsopleiding, vakopleiding, middenkaderopleiding en specialistenopleiding. (Artikel 2.3.2. Berekening rijksbijdrage )
Lumpsumfinanciering is ontstaan en geschreven in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) en het Uitvoeringsbesluit WEB (UWEB). Hierin zijn de bepalingen, bedragen en percentages opgenomen op basis van de rijksbijdrage en aanvullende bekostigingen. Er zijn drie algemene indicatoren die vanuit het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (OCW) worden gezien als uitgangspunt.
De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het middelbaar onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Daarmee is de toegankelijkheid van het onderwijs makkelijker gemaakt.
De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door het verstrekken van aanvullende bekostiging, subsidies, en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, kwaliteitsafspraken en wet- en regelgeving.
De Minister vult haar verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn daarom vastgelegd in wet- en regelgeving Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.
Als je student bent moet je je ook aan regels houden binnen de school. Dit geldt ook voor de onderwijsinstelling waar je bent ingeschreven. Voor alle ROC’s zijn kwaliteitsafspraken gemaakt. Alle onderwijsinstellingen krijgen extra budget en middelen binnen de onderwijsinstelling. In het bijzonder voor professionalisering, terugdringen van voortijdig schoolverlaten, bevorderen van de kwaliteit de beroepspraktijkvorming en onderwijsvernieuwing.
Iedere ROC moet een jaarverslag hebben. Daarmee legt het bestuur uit waaraan ze het geld hebben uitgeven. De onderwijsinspectie is de externe toezichthouder aan wie het bestuur de verantwoording hoort af te leggen. De onderwijsinspectie heeft daarom een aantal taken om het onderwijs te controleren (Artikel 3. Taken). De scholen geven elk jaar hun budget uit aan het onderwijsprogramma.