In de nieuwkomersklas van docente Mieke de Mol op het Montessori College Oost (MCO) valt een moment stilte als lege blaadjes uitgedeeld worden en de opdracht duidelijk wordt: de kinderen moeten hun huis tekenen. Het afgelopen kwartier zijn de meeste begrippen langsgekomen: de tuin, de schuur, het raam, de deur. Aarzelend steekt een meisje haar hand op. “Juf, ik heb geen huis. Ik woon in een AZC.” De Mol twijfelt een moment, maar laat haar dan haar kamer tekenen. Even later maakt ze van de opmerking een aantekening in haar map.
Het zijn dit soort situaties waar even later om gegrinnikt wordt. “De kinderen zijn ontzettend mondig en zijn de taal al zo vaardig dat ze dit soort opmerkingen kunnen maken. Ik vind dat heel knap, ze zijn nu een half jaar in Nederland,” legt De Mol uit. “Natuurlijk zijn dit soort situaties onhandig, maar het is niet te voorkomen. We lossen het dan zo luchtig mogelijk op, zodat het voor kinderen ook niet vervelend voelt.”
Albert Stavast is coördinator van de schakelklassen op het MCO. In totaal zijn er negen opvangklassen van maximaal vijftien kinderen, waarna kinderen na een jaar kunnen doorstromen naar eerste (zeven stuks) en tweede schakelklassen (vier). In die klassen zitten zo’n 16 tot 22 kinderen. Wie ouder is dan zestien jaar, komt in een van de twee klassen die meer gericht zijn op vervolgstudies en de arbeidsmarkt. “Op die manier hebben we een logische indeling voor onszelf gemaakt, waarbij we de kinderen aandacht kunnen geven die op dat moment het beste bij hen past.”
Hij erkent dat situaties zoals in de klas van De Mol vaker voorkomen, maar dat het docententeam er met de meest recente vluchtelingenstroom meer op getraind is om trauma’s te herkennen en daarmee om te gaan. “De kennis daarover was weggezakt, omdat we al jarenlang weinig getraumatiseerde kinderen kregen. Door diverse scholingen over lesgeven aan kinderen met een vluchtelingenverleden, het uitbreiden van ons docententeam met een extra ouder-kind adviseur en extra begeleiders voor passend onderwijs, zijn we nu beter voorbereid.”
Zelf vond Stavast de nieuwe stroom vluchtelingenkinderen ook een van de moeilijkste momenten uit zijn carrière, die tot nu toe 24 jaar op het MCO plaatsvindt. “Je merkt dat kinderen een blokkade hebben en dat ze daardoor soms onaangepast gedrag vertonen. Moet je daar als docent zoveel aandacht aan besteden dat je de les ophoudt, of moet je daar op een later moment mee bezig zijn?” Door de scholing leerde hij omgaan met dit soort situaties. “Ik heb meer geduld gekregen en ben flexibeler geworden in hoe we het beste onderwijs kunnen blijven bieden.”
Het is niet de eerste vluchtelingenstroom die het MCO meemaakt: de schakelklassen begonnen in 1987, als gevolg van een bevlogen directeur die zich inzette voor de buurt, waar veel Turkse en Marokkaanse gezinnen woonden die in die tijd herenigd werden. “Eerst werd taalles voor die kinderen veelal opgezet in buurthuizen, daarna werd het ook op scholen geregeld. Dat was voor ons de eerste les.” In de jaren negentig kwamen daar kinderen uit de oorlog in Joegoslavië bij, maar zelden kwamen er zoveel kinderen bij als in 2015. “We zijn de afgelopen jaren verdubbeld qua leerlingaantallen. Er zitten nu zo’n 450 kinderen in de internationale schakelklassen (ISK).”
In totaal kent de school zo’n 850 leerlingen, afkomstig uit 60 verschillende landen. Daarmee is het MCO een van de meest gemêleerde scholen van Amsterdam. Een groot voordeel voor het hebben van de ISK, beargumenteert Stavast. “Doordat we niet een nationaliteit hebben die dominant is, is er een prettige en veilige sfeer binnen de school.”
De kinderen treffen elkaar tijdens de pauzes en tussen de lessen, maar voor de rest krijgen ze apart les. Daardoor bestaan er nogal wat vooroordelen. “Veel leerlingen denken dat de nieuwkomersklassen vol illegalen zitten. Dat is niet waar, en dat leggen we ook uit. Er zijn er wel een paar, maar dat zijn er zo’n vijf a tien per jaar. Ieder kind heeft recht op onderwijs, dus we nemen iedereen aan.”
Vanuit ouders van reguliere leerlingen krijgt Stavast vaak de vraag of de nieuwkomersklassen geen invloed hebben op de Nederlandse lessen van hun kinderen. “Ze zijn bang dat het niveau naar beneden wordt gehaald door de nieuwkomersklassen. Ik leg altijd uit dat ze niet gezamenlijk les krijgen, en dat de ontmoetingsmomenten in de kantine en gangen juist een verrijking zijn voor leerlingen. Ze leren op die manier dat er heel veel verschillende nationaliteiten zijn en elkaar met respect te behandelen.”
De kinderen krijgen niet alleen apart les, er is ook een apart docententeam voor de nieuwkomersklassen. “Dat zijn niet enkel NT2-docenten, maar bijvoorbeeld ook wiskundedocenten die al heel lang lesgeven aan de ISK en dus weten hoe je wiskunde geeft aan kinderen die nauwelijks Nederlands spreken.”
Voordat de leerlingen beginnen in de ISK wordt er op de intakedag een aantal toetsen bij hen afgenomen. Dit om een eerste indicatie van hun niveau te krijgen. De belangrijkste toets is de Raven test. Kinderen die hier laag op scoren gaan naar de taalklas van de LUCA-praktijkschool. De leerlingen met een vmbo-, havo-, of vwo-niveau komen in een ISK-klas op het MCO, afhankelijk van hun niveau en leeftijd blijven ze twee tot drie jaar in de ISK om daarna door te stromen in het reguliere onderwijs. “Je merkt dat kinderen en ouders het soms lastig vinden om dit zo snel te laten bepalen, ze willen allemaal het hoogste niveau doen. Maar het gaat uiteindelijk om wat voor het kind het beste is.”
Die begeleiding van kinderen en ouders ligt ook voor een groot deel bij de NT2-docenten, die ook vaak mentor zijn van hun klas. “Ouders die zelf geen Nederlands spreken, nodigen we uit voor een gesprek met een van onze docenten erbij die Arabisch spreekt. Die kan dan tolken. Daarnaast krijgen ze uitleg op de kennismakingsavonden, waar we alle praktische informatie over de school delen.” Ook zijn de ouders nauw betrokken door middel van tienminuten gesprekken bij ieder rapport, drie keer per jaar. “Op die manier proberen we de lijn echt kort te houden. Wij zijn vaak voor ouders én kinderen de eerste kennismaking met Nederland.”
Daarbij spelen de docenten in de ISK-klassen een belangrijke rol. ‘We maken verschillende uitstapjes om Nederland te laten zien, gerelateerd aan de vakken. Met biologie gaan de kinderen naar Artis. Aan het eind van het schooljaar maken ze met geschiedenis een tocht door de grachten. En voor een projectweek gaan ze naar het Rijksmuseum.” Iedere twee maanden is er een soortgelijk uitstapje gepland. “Die kinderen moeten alles leren wat voor ons heel vanzelfsprekend is: de Nederlandse geschiedenis en gebruiken, daar hebben ze geen idee van.”
Toen er in 2015 ineens een heleboel nieuwe klassen gemaakt moesten worden, was het nog lastig om goede docenten te vinden. “Je hebt een vast team aan NT2-docenten, maar ineens waren alle scholen op zoek naar meer personeel. Daardoor moesten we hard zoeken.” Uiteindelijk werden er via via veel nieuwe docenten gevonden. “Soms waren dat kennissen die ook wel een aantal dagen wilden komen werken en zich bij wilden laten scholen. Op die manier hebben we het toen weten te bolwerken.”
Zelf koos Stavast na zijn studie Nederlands in Groningen voor het NT2-docentschap. “Ik kon les komen geven op het MCO en wilde wel extra uren maken als NT2 docent. Ik had hier niets over geleerd op mijn opleiding, maar vond het heel leuk om te zien hoe snel de kinderen de taal konden leren. Bovendien ontstaat er een bijzondere band tussen jou en de leerlingen, omdat je elkaar heel vaak ziet.” De nieuwkomersklassen krijgen 12 tot 16 uur per week Nederlands, terwijl dat in normale klassen ongeveer vier uur zijn. “Jij bent hun eerste aanspreekpunt in de Nederlandse maatschappij.”
Nog steeds is hij gevleid als oud-leerlingen terugkomen om te vertellen hoeveel ze aan zijn lessen hebben gehad. “Soms nemen ze zelfs cadeautjes mee, maar het gaat me echt om de verhalen hoe het nu met ze gaat. Ik vind het geweldig om te horen dat ze zichzelf nu zo goed kunnen redden in de Nederlandse maatschappij.”