In groep 8 krijgen leerlingen een schooladvies van de basisschool. Dit advies bepaalt op welk niveau een leerling instroomt in het voortgezet onderwijs. Het voortgezet onderwijs biedt de volgende niveaus, van meest praktisch naar theoretisch (art. 2.1 lid 1 WVO 2020):
In de wet vallen vmbo basis en vmbo kader samen onder het vbo: voorbereidend beroepsonderwijs. Het vmbo-t valt hier niet onder.
In Amsterdam en een paar andere gemeenten kunnen leerlingen het advies ‘kopklas’ krijgen. Dit is een intensief, extra jaar taalonderwijs.
Vmbo staat voor ‘voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs’. Het vmbo duurt vier jaar en biedt praktijkopleidingen (basis en kader) en meer theoretische opleidingen (gemengd en theoretisch).
In de onderbouw, de eerste en tweede klas, krijgen leerlingen algemene vakken. Aan het einde van het tweede jaar kiezen zij een leerweg en een specialisatie (het profiel). Leerlingen worden op het vmbo in principe voorbereid op het mbo. Maar er zijn ook leerlingen die na het eindexamen doorstromen van vmbo naar havo.
Het vmbo heeft vier verschillende leerwegen:
Voor leerlingen van het vmbo die extra ondersteuning nodig hebben is er soms leerwegondersteuning (lwoo) op de school. Deze extra ondersteuning bestaat bijvoorbeeld uit bijlessen of huiswerkbegeleiding.
Havo staat voor ‘hoger algemeen voortgezet onderwijs’. Het havo duurt vijf jaar en bereidt leerlingen voor op het hoger beroepsonderwijs (hbo). Maar sommige leerlingen stromen na hun eindexamen door van havo naar vwo. Er is ook een kleine groep die zich inschrijft voor een mbo-opleiding.
Het tempo en niveau van het havo is hoger dan van het vmbo. Leerlingen moeten bijvoorbeeld zelfstandiger werken en krijgen meer huiswerk. Bovendien is het onderwijsniveau theoretischer dan vmbo-t.
In de onderbouw, de eerste, tweede en derde klas, volgen leerlingen algemene vakken op het havo. Daarna kiezen havisten één of meerdere van de onderstaande profielen:
Vwo staat voor ‘voorbereidend wetenschappelijk onderwijs’. Het vwo duurt zes jaar en bereidt leerlingen voor op een wetenschappelijke opleiding aan de universiteit. Deze onderwijssoort is dan ook het meest theoretisch. Het vwo bestaat uit twee richtingen: het atheneum en het gymnasium. Het belangrijkste verschil is dat op het gymnasium de vakken Grieks en Latijn worden gegeven. De meeste leerlingen stromen na hun eindexamen door naar de universiteit. Maar er is ook een groep leerlingen die voor een meer praktische hbo-opleiding kiest.
In de onderbouw, de eerste, tweede en derde klas, volgen leerlingen algemene vakken op het vwo. Daarna kiezen zij net als de havisten één of meerdere profielen:
Praktijkonderwijs is er voor leerlingen voor wie een vmbo-diploma niet direct mogelijk is. Leerlingen worden in het praktijkonderwijs voorbereid op werk of doorleren op het mbo. Het praktijkonderwijs duurt gemiddeld vijf jaar. De opleiding stopt als een leerling achttien jaar wordt, maar kan worden verlengd. Ongeveer de helft van de leerlingen stroomt na het praktijkonderwijs door naar het mbo.