Met regelmaat heeft OCO aandacht gevraagd voor het onderwijsrendement (ook wel leeropbrengst of onderwijsresultaat genoemd) van de Amsterdamse basisscholen aan het einde van het basisonderwijs. Het onderwijsrendement is een maat voor hoeveel leerlingen aan het einde van de basisschool geleerd hebben. Hoe meer leerlingen hebben geleerd, des te hoger is het onderwijsrendement van een school. Het onderwijsrendement biedt scholen de mogelijkheid hun leerresultaten onderling te vergelijken, al dan niet rekening houdend met het aandeel doelgroepleerlingen op een school.
Het onderwijsrendement is een leerzaam gegeven voor scholen, besturen en ouders. Scholen en schoolbesturen benutten cijfers over het onderwijsrendement in het kader van hun kwaliteitszorg, het streven om onderwijs van goede kwaliteit te bieden. Ouders en kinderen kijken naar het onderwijsrendement als ze willen weten of er op een school veel wordt geleerd. En overigens neemt natuurlijk ook de Inspectie van het Onderwijs als toezichthouder graag kennis van indicaties over het onderwijsrendement van een school.
Waar scholen decennialang de Eindtoets Basisonderwijs van Cito afnamen, konden ze met ingang van het schooljaar 2014-2015 ook voor andere eindtoetsen kiezen, waaronder de IEP Eindtoets en Route8. In Amsterdam koos een groeiend aantal scholen voor eindtoetsen van private partijen, al bleven de meeste scholen kiezen voor de Centrale Eindtoets zoals we eerder al eens vaststelden.
Voor een betrouwbare bepaling van het onderwijsrendement moeten de eindtoetsen precies even moeilijk zijn. In jargon, de normering van de eindtoetsen moet zodanig zijn dat het voor de uitkomst niet uitmaakt welke toets is afgenomen.
En dat nu blijkt al jaren een probleem te zijn. Onlangs heeft minister Wiersma voor primair en voortgezet onderwijs in een brief aan de Tweede Kamer gemeld dat de normering in de afgelopen jaren niet goed is uitgevoerd. Dat heeft niet alleen gevolgen voor de toetsadviezen, maar ook voor de bepaling van het onderwijsrendement. Het komt er in feite op neer dat er de laatste jaren geen betrouwbare cijfers meer zijn over het onderwijsrendement van scholen. Rendementsvergelijkingen tussen scholen of ook tussen afnamejaren blijken dus niet zuiver te zijn.
Dat is niet alleen vervelend voor scholen, ouders en de Inspectie van het Onderwijs. Ook OCO heeft er last van. Waar OCO eind 2021 een analyse publiceerde van onderwijsrendementen van Amsterdamse basisscholen, moeten we nu constateren dat de gemaakte rendementsvergelijkingen niet zuiver zijn. Hoe groot de onzuiverheid is, valt niet precies te zeggen. De minister houdt het op “enkele procentpunten verschil” in het aantal leerlingen dat de betrokken referentieniveaus wel of niet heeft gehaald.
Overigens, los van de normeringsproblematiek is er ook nog het probleem dat er over het schooljaar 2019-2020 überhaupt geen cijfers over rendementen beschikbaar zijn, omdat als gevolg van de uitbraak van corona geen eindtoetsen zijn afgenomen. Over dat jaar staan scholen, ouders en inspectie dus helemaal met lege handen.
In zijn brief aan de Tweede Kamer houdt Wiersma er rekening mee dat ook in de afnamejaren 2022 en 2023 een zuivere normering niet mogelijk is. Voor een definitieve oplossing verwijst hij naar het onlangs door de Eerste Kamer aanvaarde wetsvoorstel Doorstroomtoetsen PO. Daarin is vastgelegd dat de doorstroomtoetsen – de nieuwe naam voor eindtoetsen – niet meer door de private aanbieders zelf, maar door het College voor Toetsen en Examens (CvTE) worden genormeerd. Stichting Cito heeft daarbij een adviserende rol.
Of hiermee het probleem van onvergelijkbare eind- of doorstroomtoetsen definitief is opgelost, zal nog moeten blijken. Het hangt er vanaf of het CvTE erin slaagt vergelijkbaar te maken wat niet of moeilijk vergelijkbaar is. Mogelijk luidt over enige jaren de conclusie dat er maar één echte oplossing is: terug gaan naar één aanbieder, zoals in de jaren vóór 2015.
Het kan interessant zijn om te zien of de Amsterdamse schoolbesturen verdere ontwikkelingen afwachten, of dat ze kiezen voor zekerheid en besluiten om net als vroeger in Amsterdam één vergelijkbare eindtoets te hanteren.