Het ene kind leert meer en sneller dan het andere kind. In het adaptief onderwijs krijgt een kind of jongere de ruimte om op eigen tempo en manier te werken. Er zijn verschillende vormen van adaptief onderwijs, zoals het ontwikkelingsgericht onderwijs, Montessorionderwijs en de Vrije school.
Op scholen met algemeen vormend onderwijs wordt les gegeven in algemene vakken, die niet direct verband houden met een bepaald beroep. Tot het avo worden de theoretische leerweg en gemengde leerweg van het vmbo, havo en vwo gerekend.
Het basisonderwijs bestaat in principe uit 8 leeftijdsgroepen. In de groepen 1 en 2 zitten de kleuters. Vanaf groep 3 leren de kinderen lezen, rekenen en meer. Na groep 8 gaan de kinderen naar een school voor voortgezet onderwijs om verder te leren. Het basisonderwijs is ontstaan in 1985 toen de lagere school en kleuterschool zijn samengevoegd.
Tot het beroepsgerichte vmbo worden de basisberoepsgerichte leerweg (vmbo-b) en de kaderberoepsgerichte leerweg (vmbo-k) gerekend. Vmbo-b bereidt scholieren voor op een mbo-opleiding niveau 2. Vmbo-k bereidt scholieren voor op een mbo-opleiding niveau 3 of 4.
In Nederland kennen we bijzonder onderwijs en openbaar onderwijs. Beide vormen van onderwijs worden bekostigd door de overheid en hebben te maken met dezelfde regels. Maar er zijn ook verschillen.
Bijzondere scholen zijn meestal scholen met een godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag. In Amsterdam zijn er rooms-katholieke, protestants-christelijke, oecumenisch (interconfessioneel), evangelische, gereformeerde, joodse, islamitische, hindoeïstische en humanistische scholen. Er zijn ook algemeen-bijzondere scholen die geen godsdienstige of levensbeschouwelijke achtergrond hebben. Deze scholen hebben vaak een eigen onderwijsconcept, zoals montessori. Bijzondere scholen hebben soms het recht om leerlingen te weigeren, mits het niet in strijd met de grondwet is.
Leerlingen maken na groep 8 de overstap naar het voortgezet onderwijs. Zij zijn dan gemiddeld elf á twaalf jaar. Ondanks het feit dat leerlingen dan nog volop in ontwikkeling zijn, wordt eind groep 8 wel al het schoolniveau bepaald. In veel andere Europese landen wordt dit niveau pas op latere leeftijd vastgesteld. In de brede brugklas zitten mavo-, havo- en vwo-leerlingen bij elkaar in de klas. Eigenlijk zoals het op de basisschool ook is. In de brede brugklas krijgen leerlingen langer de tijd om erachter te komen welk niveau het beste past.
In de brede school doen de kinderen meer dan alleen naar school gaan. Voor, tussen en na schooltijd worden er activiteiten georganiseerd.
De brede school is een samenwerking tussen de school en andere instellingen in de buurt, met de school vaak wel als middelpunt. In veel gevallen doen ook andere instellingen mee: kinderopvang, sport, cultuur en de bibliotheek.
Er is niet één omschrijving van de brede school. Soms ligt de nadruk op een doorlopende leerlijn, de andere keer op het vergroten van mogelijkheden voor kinderen buiten schooltijd of het benutten van talenten. De onderlinge verschillen per brede school zijn daarom groot. De meeste brede scholen komen voor in het basisonderwijs. Amsterdam heeft ook brede scholen.
Het gymnasium is een schooltype binnen het vwo. De klassieke talen Grieks en Latijn zijn een verplicht eindexamenonderdeel.
Gymnasium wordt gezien als het zwaarste schoolniveau van het vwo, omdat leerlingen twee vakken meer krijgen binnen hetzelfde aantal lesuren.
Er zijn vijf categorale gymnasia in Amsterdam: 4e Gymnasium, Barlaeus, Cygnus Gymnasium, Ignatius en Vossius. Categoraal betekent dat naast het gymnasium geen andere onderwijssoorten worden aangeboden. Er zijn ook scholengemeenschappen met een gymnasiumafdeling die daarnaast nog andere schoolniveaus aanbieden.
Cito is een organisatie die toetsen, examens en meetinstrumenten ontwikkelt om de leerprestaties van leerlingen en studenten in kaart te brengen. De meeste ouders kennen Cito van de ‘Cito-toetsen’, de leerlingvolgsysteemtoetsen.
In een combinatiegroep op de basisschool worden verschillende leeftijdsgroepen bij elkaar in de klas ingedeeld. De leerkracht verdeelt de instructietijd over de verschillende jaargroepen.
Het voordeel van een combinatiegroep is dat de hoogste groep meer uitleg en herhaling krijgt, terwijl leerlingen uit de laagste groep in aanraking komen met meer uitdagende lesstof. Lesgeven aan een combinatiegroep vergt meer organisatorische inspanning van de meester of juf. Onderwijsconcepten die vaak met combinatiegroepen werken zijn montessori en jenaplan.
Leerlingen in het voortgezet onderwijs kunnen vanaf hun achttiende jaar kiezen voor deeltijdonderwijs via het volwassenenonderwijs (vavo). Soms kunnen leerlingen ook al op hun zestiende of zeventiende jaar naar het vavo. Het voordeel van deeltijdonderwijs is dat je daarnaast bijvoorbeeld kan werken. Een studie of deeltijd hoeft niets te maken te hebben met het bijbaantje dat je op dat moment hebt.
De doorstroomtoets toetst de kennis en vaardigheden van leerlingen uit groep 8. Leerlingen maken deze toets begin februari, vlak nadat zij het voorlopige schooladvies van de school hebben gekregen. Daarmee vervangt de doorstroomtoets de vroegere eindtoets, die altijd in mei werd afgenomen. Op basis van het voorlopige schooladvies en de toetsuitslag van de doorstroomtoets geeft de school uiterlijk 24 maart het definitieve schooladvies. Hiermee melden leerlingen zich in de laatste week van maart aan voor het voortgezet onderwijs. In Amsterdam gaat dit via de Centrale Loting en Matching.
Als de leerresultaten en de ontwikkeling van een leerling achterblijven bij die van de klasgenoten en er is geen andere oplossing, dan is het voor een leerling soms goed om het jaar over te doen en de lesstof te herhalen. Tussen de verschillende scholen en onderzoekers bestaan er verschillen van mening over de effectiviteit van doubleren. Een ander woord voor doubleren is zittenblijven.
Duaal studeren is een manier van leren in het beroepsonderwijs, waarbij studenten studeren door een combinatie van lessen op school én werkervaring. Deze vorm van leren is veel meer dan een paar maanden stage lopen. Bij een goede duale opleiding krijg je opdrachten vanuit school die je op je werkplek uitvoert. Duaal studeren is geschikt voor studenten die graag leren door ervaring op te doen in de praktijk.
Een school krijgt van het Rijk geld voor iedere leerling, maar er is extra geld voor het begeleiden van kinderen met een onderwijsachterstand. Dit extra geld wordt verdeeld volgens de gewichtenregeling, waarbij iedere leerling een gewicht wordt gegeven.
Het opleidingsniveau van de ouders is nu bepalend, omdat onderzoek heeft aangetoond dat dit van invloed is op achterstanden. Ouders krijgen een formulier van de school met de vraag om hun hoogst behaalde diploma’s in te vullen.
Een groep is de benaming voor één leerjaar in het basisonderwijs. Een kind in groep 1 en eindigt in groep 8. Bij niet-klassikale onderwijsvormen, zoals montessori en jenaplan, kunnen in één klas(lokaal) kinderen van verschillende groepen bij elkaar zitten. Soms worden de groepen daar anders genoemd: onderbouw (groep 1 en 2), middenbouw (groep 3 en 4), tussenbouw (groep 5 en 6) en bovenbouw (groep 7 en 8).
Het havo (hoger algemeen vormend onderwijs) is een vijfjarige opleiding voor voortgezet onderwijs. Na een algemene basisopleiding van drie jaar kiezen de leerlingen een profiel. Het profiel bestaat uit een verplicht vakkenpakket en keuzevakken.
Na de havo kan een leerling de keuze maken voor het hoger beroepsonderwijs of het vwo.
Een intern begeleider (ib’er) is een onderwijsprofessional die veel kennis heeft over leer- en gedragsproblemen. De ib’er zorgt ervoor dat leerlingen de ondersteuning krijgen die zij nodig hebben op school.
Een intern begeleider helpt leerkrachten om leerlingen extra ondersteuning te bieden. Individuele begeleiding aan de leerling wordt niet door een intern begeleider gegeven.
Bureau Jeugdzorg geeft hulp aan jongeren tot achttien jaar en hun ouders en verzorgers die problemen hebben met opgroeien of opvoeden. Het kan gaan om problemen van de jongere zelf of om problemen die in het gezin spelen. Bureau Jeugdzorg bepaalt welke zorg er nodig is. Het kan zelf zorg aanbieden of doorverwijzen naar een andere instelling.
Ook professionals die beroepsmatig met jongeren omgaan, kunnen bij Bureau Jeugdzorg terecht voor informatie en advies.
De kerndoelen beschrijven op hoofdlijnen wat scholen aan leerlingen moeten aanbieden op school. Deze leergebieden zijn vastgelegd in de wet.
Scholen bepalen zelf hoe er wordt voldaan aan de kerndoelen. Scholen krijgen hierdoor de ruimte om zelf keuzes te maken, passend bij de leerlingen, het onderwijsconcept of het schoolteam. De kerndoelen zijn er zowel voor het (speciaal) basisonderwijs als het voortgezet (speciaal) onderwijs.
In de kinderopvang worden kinderen tot twaalf jaar verzorgd, meestal omdat de ouders of verzorgers werken en niet thuis zijn. Onder kinderopvang vallen naast de dagopvang voor kinderen jonger dan vier jaar ook de buitenschoolse opvang en de voorschool. Als leerlingen naar het voortgezet onderwijs gaan, kunnen ze niet meer naar de kinderopvang.
In de Wet kinderopvang staat aan welke eisen de kinderopvang moet voldoen en door wie de kinderopvang wordt betaald. Ouders kunnen een kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst krijgen als tegemoetkoming in de opvangkosten. Dat geldt niet voor tussenschoolse opvang.
Het klassikale onderwijs is de traditionele inrichting van de basisschool waarbij op school acht groepen naar leeftijd zijn ingedeeld. De leerstof is per klas ingedeeld. Sommige scholen proberen deze indeling bewust te doorbreken. Op andere scholen is er een combinatiegroep vanwege te weinig leerlingen in één of meerdere leerjaren.
De Kopklas is een extra schooljaar na de basisschool en vóór de middelbare school. Tijdens dit jaar werken leerlingen extra aan hun Nederlandse taalvaardigheid, zodat ze daarna kunnen doorstromen naar een passend niveau in het voortgezet onderwijs. In de Kopklas wordt gewerkt met een speciaal ontwikkeld taalprogramma, zodat leerlingen niet het idee hebben nog een jaar groep 8 te doen. Daarnaast wordt rekenen bijgehouden en krijgen de leerlingen gymnastiek. Ook gaan zij regelmatig op excursie.
De Kopklas Amsterdam is een initiatief van de gemeente Amsterdam en de Amsterdamse Oecumenische Scholengroep (AMOS).
Een leerling moet op school steeds nieuwe dingen leren. Een kind in groep 8 weet en kan meer dan kind in de kleuterklas. Met een leerlingvolgsysteem kan de leerkracht in de gaten houden of een leerling voldoende nieuwe dingen leert en ook op andere terreinen ontwikkelingen doormaakt. Zo worden achterstanden en leerproblemen mogelijk eerder opgespoord.
Een leerlingvolgsysteem bestaat uit een serie toetsen die regelmatig door de leerlingen worden gemaakt of uit een serie rapportages die door de leerkracht worden opgesteld. Scholen kiezen hun eigen leerlingvolgsysteem.
Alle kinderen en jongeren tussen vijf en zestien jaar zijn leerplichtig. Dit houdt in dat kinderen in ieder geval vanaf hun vijfde verjaardag staan ingeschreven bij een school en die regelmatig bezoeken. Officieel start de leerplicht op de eerste schooldag van de nieuwe maand nadat je kind vijf jaar is geworden geworden. Leerlingen zonder startkwalificatie moeten tot hun achttiende verjaardag verplicht naar school. Een startkwalificatie is een havo- of vwo-diploma of een mbo-diploma vanaf niveau 2.
Een leerplichtambtenaar is een medewerker van de gemeente die kinderen en jongeren stimuleert om (weer) naar school te gaan. Bijvoorbeeld door mee te denken over oplossingen en te informeren over het scholenaanbod.
Een leerplichtambtenaar kan vrijstelling geven, zodat een leerplichtige leerling tijdelijk niet naar school hoeft.
Leerplichtambtenaren hebben toegang tot gegevens over schoolverzuim en in- en uitschrijvingen van leerlingen. Scholen zijn namelijk verplicht om dit te melden. Een leerplichtambtenaar heeft op grond van de wet de ruimte om schoolverzuim te onderzoeken. Als ouders en leerlingen zich niet aan de leerplicht of kwalificatieplicht houden, gaat de leerplichtambtenaar met hen in gesprek. Als dit geen effect heeft maakt de leerplichtambtenaar een proces-verbaal op.
Leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) is onderwijs voor vmbo-leerlingen met een leerachterstand. In Amsterdam is het beleid voor leerwegondersteuning in 2020 veranderd. Zo is Lwoo geen onderdeel meer van het schooladvies voor voortgezet onderwijs. De leerkracht kan een leerling nog wel adviseren een school te zoeken die leerwegondersteuning biedt.
Een logopedist geeft hulp aan kinderen met spraak- en taalproblemen. Het is mogelijk dat kinderen met een taalachterstand (ook) een logopedisch probleem hebben, dat niet met reguliere taallessen te verhelpen is. Een logopedist kan dit onderzoeken en hulp bieden bij het oplossen van deze problemen.
Onderwijspersoneel, ouders en verzorgers (en in het voortgezet onderwijs ook leerlingen) hebben het recht om mee te praten over het schoolbeleid. Via de medezeggenschapsraad worden ze geïnformeerd en kunnen ze meedenken en meebeslissen over de school en het onderwijs.
De medezeggenschapsraad vergadert met het schoolbestuur en de directie. Voor belangrijke beslissingen is instemming of advies van de medezeggenschapsraad nodig. Zonder instemming of advies kan een beslissing niet genomen worden. Volgens de wet heeft iedere school een medezeggenschapsraad.
In het voortgezet onderwijs is een mentor een docent die leerlingen helpt met vragen en problemen over studie en school. De mentor is in grote lijnen op de hoogte van de prestaties van de leerling. Het is gebruikelijk dat de mentor ook zelf les geeft aan de ‘eigen’ leerlingen, maar dat hoeft niet.
De mentor is voor ouders het eerste aanspreekpunt binnen de school bij vragen en problemen.
Het middelbaar beroepsonderwijs is bestemd voor jongen die vanuit het vmbo of de mavo komen en gericht een beroep willen leren. De afkorting van middelbaar beroepsonderwijs is mbo. Een groot deel van werkend Nederland heeft een mbo-opleiding afgerond. Na het mbo kunnen jongeren gelijk geschoold werk verrichten of doorstromen naar het hoger beroepsonderwijs (hbo).
Het mbo kent twee varianten. BOL staat voor beroeps opleidende leerweg. De student brengt het grootste deel van de opleiding op school door. BBL staat voor beroeps begeleidende leerweg. De student combineert werken met leren.
Binnen het mbo bestaan 4 niveaus. De vooropleiding bepaalt op welk niveau de student kan instromen.
De naschoolse opvang is er voor kinderen van vier tot twaalf jaar die na school niet naar school kunnen. Op de naschoolse opvang worden de kinderen verzorgd: ze kunnen er spelen en ze krijgen er te eten en te drinken. Soms biedt een naschoolse opvangvoorziening ook extra’s aan, zoals het vervoer naar zwemles.
Steeds vaker werken de school en de naschoolse opvang samen. Soms valt het onderwijs onder dezelfde organisatie, zoals bij een brede school of een integraal kindcentrum.
Ouders kunnen van de Belastingdienst een kinderopvangtoeslag krijgen als tegemoetkoming in de kosten.
NT2 is de niveau-indeling van de beheersing van het Nederlands als tweede taal. Deze indeling wordt gebruikt voor Nederlandse les voor mensen die het Nederlands niet als moedertaal spreken.
Een basisschool stelt een onderwijskundig rapport op als een kind wisselt van basisschool. In Amsterdam heet dit rapport ook wel het oki-doc: onderwijskundig informatiedocument. Met een oki-doc beschikt de nieuwe basisschool over relevante leerlinggegevens. Ook als een leerling de overstap maakt van de basisschool naar de middelbare school, stelt de basisschool een onderwijskundig rapport op. Hierin staat dan onder andere het basisschooladvies en de onderbouwing hoe dit tot stand is gekomen. Het opstellen van een onderwijskundig rapport is in beide situaties een wettelijke verplichting
De Onderwijsinspectie beoordeelt de kwaliteit van het onderwijs op scholen en andere onderwijsinstellingen. Dit gebeurt in opdracht van de overheid. Dit is vastgelegd in de wet.
In principe vindt iedere vier jaar een inspectieonderzoek plaats bij het schoolbestuur en de aangesloten scholen. Dit onderzoek duurt enkele dagen. Daarbij kijkt de inspectie of scholen en opleidingen voldoen aan de wet, de eigen ambities van de scholen en of scholen hun financiën op orde hebben.
Alle inspectierapporten zijn openbaar en kunnen bekeken worden op de website van de Onderwijsinspectie: https://toezichtresultaten.onderwijsinspectie.nl.
Ontwikkelingsgericht onderwijs is erop gericht om de volle persoonlijkheid van een kind te ontwikkelen. Het gaat om een ontwikkeling die breder is dan lesstof en vakkennis. Er is tijdens de schooltijd ook aandacht voor samen spelen en werken, voor gevoelens, voor wat kinderen mooi vinden en voor leren bewegen. Er wordt meestal gewerkt met projecten, waaraan zoveel mogelijk activiteiten gekoppeld worden. De projecten gaan over zaken die voor de kinderen belangrijk zijn. De leerkracht daagt de kinderen uit om zichzelf steeds meer te ontwikkelen door grenzen te verleggen en nieuwe dingen te ontdekken.
Als je kind vaak hulp nodig heeft, of hulp die speciaal georganiseerd moet worden, maakt de school hiervoor een plan. Dit plan heet het ontwikkelingsperspectief. Ook als je kind op het speciaal onderwijs zit, maakt de school zo’n plan.
Openbare scholen zijn toegankelijk voor iedere leerling en elke leraar of docent. Het onderwijs is niet gebaseerd op een godsdienst of levensovertuiging. Er zijn wel openbare scholen die vanuit bepaalde onderwijskundige uitgangspunten lesgeven. Zo zijn er openbare daltonscholen en openbare montessorischolen.
Een openbare school mag in principe geen toelatingseisen stellen of kinderen weigeren. Als de klassen al vol zitten, dan mogen deze scholen wél weigeren. De gemeente zorgt ervoor dat er voldoende aanbod aan openbaar onderwijs is in de regio.
In een peuterspeelzaal spelen peuters onder leiding van een peuterleid(st)er enkele malen per week een morgen of een middag. Een peuterspeelzaal is voor peuters een eerste kennismaking met een omgeving die op school lijkt. Ouders kunnen er zelf voor kiezen of ze hun kind op een peuterspeelzaal plaatsen.
De peuterspeelzaal is iets anders dan een kinderopvang waar de kinderen juist de hele dag worden verzorgd.
Pesten komt op alle scholen voor. Meestal heeft de school ook een pestprotocol waarin wordt vastgelegd wat pesten is, wat leerkrachten en leerlingen eraan kunnen doen en welke sancties gelden.
Scholen zijn wettelijk verplicht om beleid te hanteren voor sociale veiligheid op school. Scholen moeten kinderen een veilige omgeving bieden. Daarom wordt jaarlijks in kaart gebracht hoe de veilige omgeving verbeterd kan worden.
Praktijkonderwijs is een vorm van voortgezet onderwijs. Praktijkscholen zijn bedoeld voor leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften én van wie wordt aangenomen dat een vmbo-diploma niet haalbaar is. Een praktijkschool bereidt leerlingen voor op praktisch werk of om verder te leren op het mbo. Het praktijkonderwijs duurt meestal vijf jaar.
Primair onderwijs is de verzamelnaam voor het onderwijs voor alle kinderen vanaf vier tot en met twaalf jaar: het basisonderwijs én het speciaal basisonderwijs (sbo). In de volksmond wordt het primair onderwijs meestal basisonderwijs genoemd. Alle regels voor het primair onderwijs zijn terugzet vinden in de Wet op het primair onderwijs.
Vanaf de bovenbouw in het voortgezet onderwijs volgen leerlingen niet meer alle vakken, maar volgen zij de (examen)vakken die horen bij dat profiel.
Een profiel bestaat uit vakken die voor alle leerlingen gelijk zijn, profielvakken en een keuzevak dat bij een ander profiel hoort. Leerlingen kunnen kiezen uit verschillende profielen: Natuur en Techniek, Natuur en Gezondheid, Economie en Maatschappij of Cultuur en Maatschappij. Leerlingen in het vmbo kiezen aan het einde van het tweede leerjaar. In het vmbo heb je keuze uit nog meer profielen.
De referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen schrijven voor wat leerlingen moeten kennen en kunnen op het gebied van taal en rekenen. Het referentiekader bestaat uit fundamentele niveaus (F) en streefniveaus (S). Het fundamentele niveau is de basis die zo veel mogelijk leerlingen moeten beheersen. Het streefniveau is voor leerlingen die meer aankunnen. Voor leerlingen uit het basisonderwijs, voortgezet onderwijs en mbo gelden de volgende fundamentele niveaus:
Het niveau 2F is het algemeen maatschappelijk functioneel niveau. Hieraan zou elke Nederlander idealiter moeten voldoen.
De remedial teacher is een professional die extra ondersteuning biedt aan leerlingen op de basisschool en in het voortgezet onderwijs. De hulp die remedial teachers bieden is afgestemd op de specifieke hulpvraag van leerlingen en richt zich voornamelijk op het leerproces. Meestal gaat het om ondersteuning op het gebied van taal en/of rekenen.
RMC staat voor Regionale Meld- en Coördinatiepunt voortijdig schoolverlaten.
Sinds 2002 geldt voor scholen een meldplicht als een niet-leerplichtige jongere zonder startkwalificatie de opleiding verlaat. De gemeente registreert deze jongere als voortijdig schoolverlater. Deze jongere wordt gestimuleerd om alsnog een startkwalificatie te behalen.
ROC is de afkorting van Regionaal Opleidingscentrum. Het is de verzamelnaam van een organisatie die verschillende – meestal tientallen – opleidingen in het beroepsonderwijs en volwasseneneducatie aanbiedt en meerdere vestigingen heeft.
In Amsterdam zijn twee ROC’s actief: het ROC van Amsterdam en ROC TOP. Het ROC van Amsterdam heeft vestigingen in Amsterdam, Amstelveen, Hoofddorp en Hilversum en verzorgt zo’n driehonderd (beroeps)opleidingen. ROC Top heeft verschillende vestigingen in Amsterdam en biedt zo’n zestig (beroeps)opleidingen aan. De ROC’s werken nauw samen met bedrijven en instellingen in Amsterdam en omgeving, waar leerlingen werkervaring kunnen opdoen.
Een samenwerkingsverband passend onderwijs bestaat uit een samenwerking tussen gewone scholen en scholen uit het speciaal onderwijs uit een bepaalde regio. Alle scholen werken samen zodat er voor alle leerlingen ondersteuning is. Hiervoor maken zij een ondersteuningsplan waarin alle afspraken voor de regio worden vastgelegd. In Nederland zijn ruim honderdvijftig samenwerkingsverbanden. Alle scholen zijn hierbij verplicht aangesloten.
In Amsterdam en Diemen zijn circa 250 basisscholen aangesloten bij het Samenwerkingsverband Amsterdam Diemen.
Schakelklassen zijn klassen voor basisschoolleerlingen met een grote achterstand in de beheersing van de Nederlandse taal. In de schakelklas krijgen deze leerlingen een jaar lang intensief onderwijs, gericht op het wegwerken van de taalachterstand om zo snel mogelijk in te kunnen stromen in het reguliere onderwijs.
De extra taallessen kunnen direct na school worden gegeven als verlengde schooldag. Soms wordt er voor één schooljaar een aparte groep ingericht waarin heel veel tijd aan taal wordt besteed.
Er zijn ook internationale schakelklassen voor leerlingen tussen de twaalf en achttien jaar die nog geen of een beetje Nederlands spreken. Montessori Lyceum Oostpoort heeft een ISK-afdeling.
Op de basisschool en in het voortgezet onderwijs worden kinderen drie keer opgeroepen voor een bezoek aan de schoolarts. Ouders en verzorgers worden hiervoor door de GGD per brief uitgenodigd als de leerling vijf jaar, negen jaar en veertien jaar is.
Als er tijdens de controle iets afwijkends wordt gevonden, dan wordt er doorverwezen naar de huisarts, specialist of jeugdhulpverlening. Het bezoek aan de schoolarts is niet verplicht.
Het schoolbestuur is verantwoordelijk voor alles wat er op school gebeurt en het onderwijs dat wordt gegeven. Dit betreft bijvoorbeeld financieel beleid, personeelsbeleid, toelatingsbeleid en de onderwijskwaliteit. In de praktijk zijn meerdere scholen aangesloten bij één schoolbestuur.
Het schoolbestuur neemt beslissingen in overleg met de directie. Vanuit het onderwijspersoneel, ouders en verzorgers (en leerlingen in het voortgezet onderwijs) is er inspraak vanuit de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad (GMR).
De schoolgids bevat voor ouders, verzorgers en scholieren informatie over de school. In de wet staat waar de schoolgids inhoudelijk aan moet voldoen. Zo moeten scholen bijvoorbeeld vermelden wat de doelen van het onderwijs zijn, welke extra ondersteuning zij bieden voor leerlingen en de rechten en plichten van ouders en verzorgers. Iedere school moet een schoolgids hebben.
Ouders en leerlingen ontvangen de schoolgids aan het begin van het schooljaar. Sommige scholen versturen de schoolgids digitaal. De schoolgids kan een belangrijk hulpmiddel zijn bij de schoolkeuze.
In het schoolondersteuningsprofiel legt de school vast hoe de ondersteuning van leerlingen wordt ingevuld. In dit document staat beschreven wat de basisondersteuning is en welke specifieke extra ondersteuning de school kan bieden met behulp van het samenwerkingsverband passend onderwijs.
In het schoolplan legt de school vast op welke wijze de komende vier jaar het onderwijs wordt vormgegeven. Via de medezeggenschapsraad kunnen ouders en verzorgers meepraten over het schoolplan. Het plan wordt uiteindelijk door het schoolbestuur vastgesteld.
Ouders kunnen op school naar het schoolplan vragen. Sommige scholen stellen het schoolplan digitaal beschikbaar via de website.
Schooluitval is het van school gaan zonder startkwalificatie. De school is verplicht om jongeren die zonder diploma de school verlaten aan te melden bij de gemeente. Het Regionale Meld- en Coördinatiepunt voortijdig schoolverlaten probeert deze jongeren terug naar school of aan het werk te krijgen.
Sociale veiligheid is het zich beschermd weten en voelen tegen (dreiging van) gevaar. Dit heeft ook betrekking op de school. Ouders mogen verwachten dat de school er alles aan doet om een veilige omgeving te creëren op school voor alle leerlingen.
Scholen zijn verplicht om een veiligheidsbeleid op te stellen, maar krijgen van de overheid ruimte om dit zelf in te vullen. Het is wel verplicht om ieder jaar de veiligheidsbeleving van leerlingen te monitoren en een coördinator aan te stellen als aanspreekpunt voor de sociale veiligheid op school.
In het speciaal onderwijs wordt les gegeven aan kinderen die specialistische en intensieve hulp nodig hebben die in het regulier onderwijs niet gegeven kan worden. Naar een speciale school gaan bijvoorbeeld leerlingen met een lichamelijke handicap, blinde en dove kinderen, kinderen met een laag IQ en kinderen met ernstige gedragsstoornissen.
Een leerling heeft een toelaatbaarheidsverklaring nodig om naar het speciaal onderwijs te kunnen.
Leerlingen en studenten werken tijdens hun schooltijd of beroepsopleiding een paar keer mee in een bedrijf of organisatie. Hierdoor krijgen zij een beeld van wat er in de praktijk komt kijken bij het beroep of de studie waarvoor zij worden opgeleid.
Er zijn in de praktijk grote verschillen tussen stages.
Een startkwalificatie is een havo- of vwo-diploma of een mbo-diploma vanaf niveau 2. De overheid wil dat jongeren een diploma halen waar ze geschoold werk mee kunnen vinden. De startkwalificatie wordt gezien als de minimale opleiding voor het vinden van geschoold werk.
Zonder startkwalificatie moeten jongeren nog naar school tot hun achttiende verjaardag.
Een toelaatbaarheidsverklaring is een bewijs dat een kind recht geeft op een plek in het speciaal onderwijs. De school voor speciaal onderwijs vraagt de toelaatbaarheidsverklaring aan bij het samenwerkingsverband.
De tussenschoolse opvang is er voor ouders of verzorgers van wie de kinderen tijdens de lunchpauze niet thuis opgevangen kunnen worden. In de volksmond staat tussenschoolse opvang ook welk bekend als ‘overblijven’.
Kinderen eten samen op school een boterham, een roti of iets wat ze zelf hebben meegebracht. Het is de taak van de school om de overblijf te regelen als ouders of verzorgers aangegeven dat er behoefte aan is. De school besteedt de overblijf vaak uit aan een kinderopvangorganisatie. Zowel de kinderopvang als de school zijn aan te spreken op de kwaliteit van de overblijf.
De kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst is niet bedoeld voor de tussenschoolse opvang.
Een voorschool is een kinderopvangorganisatie met een educatief programma (VVE), zoals Kaleidoscoop of Piramide. De voorschool is toegankelijk voor alle peuters tussen de twee en vier jaar, maar richt zich vooral op kinderen met een taal- en/of ontwikkelingsachterstand.
Voorschoolse opvang is opvang voor leerlingen die ruim voor de officiële schooluren al op school zijn. De voorschoolse opvang is een onderdeel van de buitenschoolse opvang en is niet gratis. Wel kunnen ouders hiervoor een kinderopvangtoeslag krijgen van de Belastingdienst.
Voortgezet onderwijs is de verzamelnaam voor alle soorten onderwijs aan kinderen vanaf circa twaalf jaar tot en met zestien tot achttien jaar. Het voortgezet onderwijs is onderverdeeld in het vmbo (vier jaar), havo (vijf jaar) en vwo (zes jaar).
Een zorgcoördinator heeft in het voortgezet onderwijs de taak van de intern begeleider in het basisonderwijs. Hij of zij zorgt ervoor dat leerlingen met problemen hulp krijgen binnen de school of daarbuiten.