In januari 2021 publiceerde Kennisplatform Integratie & Samenleving het onderzoek: ‘Hoogopgeleiden met een migratieachtergrond over een gestapelde onderwijsroute en het belang van steun’. Een gestapelde onderwijsroute betekent dat je bijvoorbeeld na het behalen van je mbo-4-diploma een hbo-opleiding gaat volgen. Of dat je na je havodiploma naar het vwo gaat. Zo doen stapelaars er langer over om een diploma in het hoger onderwijs te behalen, dan studenten die de reguliere route volgen.
Naast een literatuurstudie, hebben de onderzoekers van dit rapport een enquête uitgezet onder ruim tweeduizend studenten (stapelaars en niet-stapelaars) uit het hoger onderwijs. Ook hebben zij diepte-interviews afgenomen bij elf stapelaars met een migratieachtergrond en mensen uit hun directe omgeving, onder wie ouders en onderwijsprofessionals.
Vernieuwend aan dit onderzoek is dat de persoonlijke ervaringen en behoeftes van stapelaars centraal staan. Hoe hebben zij de stapelroute ervaren? En wat kunnen leerkrachten en docenten daarvan leren?
De meerderheid (71,7 procent) van de stapelaars zegt dat zij onnodig heeft gestapeld. Dit blijkt uit de enquête. Veel stapelaars verklaren dit door persoonlijke omstandigheden – zoals een problematische thuissituatie – of een te laag schooladvies.
Dit laatste geldt vooral voor stapelaars met een migratieachtergrond. Ongeveer veertig procent van hen zegt dat een te laag schooladvies de oorzaak was van de stapelroute. Bij stapelaars zonder migratieachtergrond is dit circa dertig procent. Bovendien denkt ruim zeventig procent van de stapelaars met een migratieachtergrond dat de basisschool niet goed in staat was om een passend schooladvies te geven.
Veel stapelaars geven aan dat het basisschooladvies niet gebaseerd was op het eigen cognitieve niveau. Daardoor is hun zelfvertrouwen aangetast. Een deel van hen is altijd blijven twijfelen aan zijn eigen kunnen en heeft negatieve herinneringen aan het schooladviesgesprek. Bovendien heeft een deel van deze stapelaars minder vertrouwen in het onderwijssysteem. Maar er is ook een groep ondergeadviseerde stapelaars die juist aan zichzelf en de omgeving wilde bewijzen dat ze het hoger onderwijs kon bereiken.
De meerderheid van de stapelaars, met en zonder migratieachtergrond, had tijdens de onderwijsloopbaan behoefte aan meer ondersteuning van onderwijsprofessionals. Ook misten de studenten het persoonlijk contact met docenten en voelden zij zich onvoldoende gekend. Zij ervoeren dit in zowel het basisonderwijs, als het voortgezet en hoger onderwijs.
Daarnaast misten stapelaars vaak ondersteuning thuis, bijvoorbeeld bij huiswerk en schoolkeuze. Uit de interviews komt naar voren dat stapelaars behoefte hebben aan uitleg over het onderwijssysteem en studiemogelijkheden. Bovendien zijn stapelaars met een migratieachtergrond minder goed op de hoogte van ondersteuningsmogelijkheden in het onderwijs dan stapelaars zonder migratieachtergrond en studenten met een reguliere onderwijsroute. Denk hierbij aan voorzieningen voor studenten met dyslexie of de studentendecaan als vertrouwenspersoon.
De onderzoekers van dit rapport hebben ook gekeken naar het opleidingsniveau van de ouders van stapelaars. Dit hebben zij vergeleken met het opleidingsniveau van ouders van studenten die de reguliere onderwijsroute hebben doorlopen. Wat opvalt is dat stapelaars drie keer zo vaak laagopgeleide (primair onderwijs, vmbo) ouders hebben als studenten met een reguliere route. Ze hebben ook vaker ouders die middelbaar (havo, vwo, mbo) opgeleid zijn.
Daarnaast heeft bijna een kwart van de stapelaars met een migratieachtergrond laagopgeleide ouders, terwijl dit bij stapelaars zonder migratieachtergrond slechts negen procent is.
Tot slot hebben de onderzoekers gekeken naar hoe het opleidingsniveau van ouders zich statistisch verhoudt tot de kans dat een leerling een stapelroute gaat volgen. Volgens hun analyse neemt de kans om een stapelroute te doorlopen toe, als het opleidingsniveau van ouders afneemt. De kans neemt ook toe als leerlingen een migratieachtergrond hebben.
Ook al geeft ruim zeventig procent van de stapelaars aan dat stapelen achteraf gezien niet nodig was geweest; een groot deel is toch tevreden over zijn onderwijscarrière. Studenten geven bijvoorbeeld aan trots te zijn op zichzelf, hun doorzettingsvermogen en het feit dat zij het hoger onderwijs hebben bereikt. Ook al hadden zij eerst geen vertrouwen in de eigen mogelijkheden en de arbeidsmarkt, nu hebben ze dit wel.
Stapelaars komen via verschillende routes in het hoger onderwijs terecht. Eenmaal in het hoger onderwijs, hebben zij vaak geen zicht op de mogelijkheden voor ondersteuning. Terwijl uit onderzoek blijkt dat deze groep hier juist meer behoefte aan heeft dan studenten die een reguliere onderwijsroute hebben gevolgd.
Suzan de Winter-Koçak is een van de onderzoekers van het rapport. Zij geeft aan dat veel studenten uit het onderzoek via het mbo naar het hbo zijn gegaan. Sommigen zijn daarna nog doorgestroomd naar de universiteit. De Winter-Koçak: “Uit de enquête blijkt dat deze studenten veel ondersteuningsvragen hebben. Bovendien weten zij niet bij wie ze daarvoor terecht kunnen. Uit de interviews kwam naar voren dat studenten vragen hebben over studievaardigheden, zoals: hoe bereid ik mij het beste voor op een tentamen? En hoe schrijf ik een paper?”
Hogescholen en universiteiten bieden veel voorzieningen, bijvoorbeeld voor studenten met dyslexie of AD(H)D. Ook kunnen studenten terecht bij een mentor, studieadviseur of studentendecaan. Maar stapelaars zijn hier vaak niet van op de hoogte.
De Winter-Koçak: “Daarom denk ik dat de communicatie vanuit hogescholen en universiteiten naar studenten beter kan en moet. Opleidingen moeten vaker benadrukken waar studenten terecht kunnen als ze ergens tegen aanlopen. Nu verwijzen ze hier vaak maar één keer naar in een e-mail of tijdens een informatiebijeenkomst. Studenten die wél de weg naar hulp en ondersteuning hebben gevonden, waren hier heel tevreden over. Dus het zou mooi zijn als meer studenten hier gebruik van maken.”
Bij de overstap van de basisschool naar de middelbare school, lopen veel leerlingen met een te laag schooladvies tegen problemen aan. De Winter-Koçak: “Het is een doorlopende lijn vanuit de basisschool. Ook in het voortgezet onderwijs hebben leerlingen individuele aandacht nodig. Ze willen gezien worden. Maar een middelbare school is natuurlijk veel groter. Daardoor gaan leerlingen makkelijker op in de massa en hebben ze het gevoel dat de docenten hun potentie niet zien. Daarnaast hebben zowel leerlingen als ouders geen zicht op de mogelijkheden tot tussentijds opstromen naar een theoretischer niveau.”
De Winter-Koçak: “Een deel van de stapelaars uit de enquête heeft het gevoel dat hij is tegengehouden om tussentijds op te stromen. Zo gaven sommige studenten op school duidelijk aan dat zij wilden opstromen, maar door regeltjes of specifieke personen lukte dit niet. Een kleine groep heeft zelfs het gevoel bewust te zijn tegengehouden door de school.”
“Ook gaven studenten aan dat er gewoon geen regelgeving was op school over tussentijds opstromen en dat er niet werd gecommuniceerd. Dus wellicht hadden ze allang kunnen opstromen, maar heeft niemand ze ooit verteld dat dit kon. En dat is ook weer een stukje kennis van het onderwijssysteem dat bij veel studenten ontbreekt: wat is er mogelijk qua opstromen? Hoe kan ik dit regelen? Bij wie moet ik daarvoor zijn?”
Op basis van de interviews en enquête uit dit onderzoek en ander onderzoek naar tussentijds opstromen heeft De Winter-Koçak de volgende adviezen aan ouders, leerlingen en scholen.
Meer weten over op- en afstromen in het Amsterdams voortgezet onderwijs? Lees: ‘Onderzoeksgegevens over opstroop en afstroom’.
Bijna veertig procent van de stapelaars met een migratieachtergrond zegt dat een te laag schooladvies de oorzaak was van de stapelroute. Voor velen van hen is dit een traumatische ervaring.
De Winter-Koçak: “Door de onderadvisering zijn ze aan zichzelf gaan twijfelen en dit nemen ze voor de rest van hun leven mee. Ze hebben het gevoel dat zij niet op waarde werden geschat en sterk zijn onderschat.”
De Winter-Koçak voegt daaraan toe dat sommige studenten ook aan ‘positieve overdekking’ doen. “Ze zeggen bijvoorbeeld: ‘het laat juist zien dat ik een vechter ben en een doorzetter’. Dat is een soort coping-mechanisme. Want over het algemeen denk ik dat zo’n ervaring bij je blijft.”
“Zo kunnen sommige studenten zich het moment dat ze een te laag advies kregen nog heel precies herinneren. Ze weten welke dag het was, hoe de leerkracht eruitzag en wat hij zei. Een geïnterviewde herinnert zich bijvoorbeeld de volgende uitspraak van zijn juf: ‘Als jij denkt dat je de havo aankan, dan ben je echt aan het dromen.’ Als je dat op je vijfentwintigste nog zó precies weet, dan heeft dat echt wel impact gehad op de leerling.”
Op basis van de interviews en enquête uit dit onderzoek en ander onderzoek naar schooladviezen heeft De Winter-Koçak de volgende adviezen aan leerkrachten en basisscholen: