Ongelijkheid naar geslacht krijgt in tegenstelling tot ongelijkheid naar afkomst op weinig scholen specifieke aandacht. Als scholen zich al bewust zijn van de minder succesvolle schoolloopbanen van jongens, dan leidt dit niet tot beleid om deze ongelijkheid tegen te gaan. In De Staat van het Onderwijs 2016/2017 (p. 31) constateerde de Inspectie van het Onderwijs dat jongens het met name in het voortgezet onderwijs slechter doen dan meiden. Ze blijven vaker zitten en ze stromen vaker af.
De oorzaken voor deze achterstand zijn onbekend. Ligt het aan de jongens zelf omdat bijvoorbeeld hun werkhouding tekortschiet, of laten scholen voor voortgezet onderwijs steken vallen als het om jongens gaat? De Onderwijsraad heeft op verzoek van de Tweede Kamer over deze problematiek een verkenning in voorbereiding genomen. De verkenning verschijnt naar verwachting in het voorjaar van 2020.
OCO heeft op de vijf Amsterdamse categorale gymnasia onderzoek gedaan naar de vraag of schoolloopbanen van jongens zich ongunstiger ontwikkelen dan die van meiden. Deze scholen zijn: Het 4e Gymnasium, Barlaeus Gymnasium, Cygnus Gymnasium, St. Ignatiusgymnasium en Vossius Gymnasium. Op basis van de schoolplannen van deze scholen kan worden vastgesteld, dat er geen of bijna geen beleid is om de ongelijkheid tussen jongens en meiden tegen te gaan.
Alleen het Vossius Gymnasium maakt in het schoolplan melding van dit probleem. Daarin beschrijft de school dat binnen de groep leerlingen met achterblijvende resultaten (20% van de populatie) relatief veel jongens in de loop van de 2e klas hun motivatie verliezen. Het schoolplan stelt dat een gedifferentieerde aanpak nodig is, ook binnen de reguliere les. En dat begeleiding van jongens nodig is op het vlak van leerstijlen en motivatie.
Desgevraagd legt Sita Remesar, conrector op het Vossius, uit dat ook docenten een deel van de oplossing zijn. Zij moeten meer kennis hebben van de specifieke eigenschappen en voorkeuren van jongens. Dat vereist van hun kant een professionaliseringsslag.
In het OCO-onderzoek draaide het om de aantallen leerlingen die per leerjaar op de school zijn ingeschreven. Deze aantallen zijn te vinden op de website van DUO, de organisatie die voor de overheid gegevens over onderwijs verzamelt. Van deze cijfers is het gemiddelde genomen over de vijf genoemde scholen en over de cohorten die respectievelijk in de schooljaren 2012/2013 en 2013/2014 in leerjaar 1 zijn ingestroomd (met 2018 en 2019 als examenjaar bij onvertraagde voortgang).
De figuur laat zien dat in leerjaar 1 gemiddeld 76 jongens zijn ingeschreven en 69 meiden. Vijf jaar later in leerjaar 6 is het aantal jongens geslonken tot 58 leerlingen, een teruggang van 24 procent. Het aantal meiden is teruggelopen van 69 tot 64, een teruggang van slechts zes procent. Opvallend is dat de teruggang niet tussen leerjaar 1 en 2 plaatsvindt. De grootste teruggang doet zich met name voor tussen de leerjaren 2 en 3, hoewel ook daarna de terugloop nog doorgaat. De gesignaleerde trends gelden in min of meerdere mate voor alle vijf gymnasia.
Opgemerkt zij dat de getoonde cijfers enigszins beïnvloed worden door zittenblijvers en door zij-instromers. Zittenblijvers zorgen voor een verlaging van het aantal leerlingen in hun eigen cohort, maar tevens voor een verhoging van het aantal leerlingen in het volgende cohort. Gezien het lage percentage zittenblijvers op de betrokken scholen – blijkens eerder onderzoek ligt het zittenblijverspercentage rond de drie tot vijf procent – valt aan te nemen dat de effecten hiervan klein zijn. Zij-instromers, veel zullen het er niet zijn, leiden tot verhoogde leerlingaantallen. Maar ook hier is de verstoring gering. Aan te nemen valt daarom dat de dalende leerlingaantallen vooral te maken hebben met uitstroom naar atheneum of afstroom naar havo.
Mannelijke gymnasiumleerlingen verdienen onderwijs waarbij ook voor hún talenten aandacht is. OCO pleit ervoor dat scholen en ouders niet wachten tot de Onderwijsraad de eerder genoemde verkenning publiceert. Scholen kunnen alvast preciezer bepalen hoeveel leerlingen blijven zitten of de school voortijdig verlaten, apart voor jongens en meiden. Wat zijn de vakken die hiervoor verantwoordelijk zijn? En wat hebben zittenblijvers, schoolverlaters en hun ouders de school te melden over de achtergrond van ongelijke loopbanen?