Al jaren valt de uitslag van de Centrale Loting & Matching in Amsterdam tegen en bovendien wordt die ieder jaar weer iets slechter. Zo werd in 2022 ruim een kwart van de leerlingen uitgeloot voor de school van eerste voorkeur, terwijl dit in 2020 nog twintig procent was.
Op zich is er voldoende capaciteit in het voortgezet onderwijs: circa 10.000 plekken voor de 8.000 leerlingen die jaarlijks de overstap maken naar de middelbare school. Het probleem is dan ook niet de totale capaciteit, maar de ongelijke verdeling van vraag en aanbod: sommige scholen zijn overvraagd en voor andere scholen is veel minder belangstelling. De mismatch tussen vraag en aanbod is het grootst bij enkele popularie havo/vwo-scholen.
Woensdagavond 20 april 2022 ging OSVO voor het eerst in gesprek met ouders uit medezeggenschapsraden van verschillende scholen in Amsterdam over de mismatch tussen vraag en aanbod in het voortgezet onderwijs. Doel van de avond: het probleem in kaart brengen en samen brainstormen over mogelijke oplossingen.
De avond werd georganiseerd door Raadgevers, het medezeggenschapsplatform van OCO, in samenwerking met OSVO, het overlegorgaan van de Amsterdamse schoolbesturen voor voortgezet onderwijs. Deelnemende ouders waren afkomstig uit de GMR-en van de Cedergroep, iHub, MSA, OSZG, Yuverta en ZAAM.
Hieronder volgt een verslag van de bijeenkomst, met de opvallendste conclusies en oplossingsrichtingen.
Na een welkomstwoord van Alle van Steenis, bestuurder van de Montessori Scholengemeenschap Amsterdam (MSA) en OSVO-portefeuillehouder voor het Regionaal Plan Onderwijsvoorzieningen (RPO), ging de avond van start met een presentatie van de probleemanalyse.
In een uitgebreide PowerPoint zette Bregje Blokhuis, projectleider bij OSVO, de mismatch tussen vraag en aanbod in het Amsterdamse voortgezet onderwijs uiteen. Enkele sheets werden toegelicht door Lennart Helwig, beleidsadviseur van de afdeling onderwijs van de gemeente Amsterdam. In de probleemanalyse van OSVO staat onder andere:
De probleemanalyse wordt ondersteund met kwantitatieve data over de centrale loting van de afgelopen jaren en over de schoolpopulaties. Deze gegevens zijn vrijwel volledig afkomstig uit openbare bronnen, zoals de wetenschappelijke rapporten die jaarlijks gepubliceerd worden over de loting en leerlinggegevens van DUO. Aandachtspunten op basis van deze kwantitatieve data zijn:
Na de presentatie was er gelegenheid voor uitwisseling en discussie tussen ouders en schoolbestuurders. Ook werden er kritische vragen gesteld aan de onderzoekers over de uitkomsten van de analyse.
Zo betwijfelde een van de aanwezige ouders dat populariteit weinig zegt over de onderwijskwaliteit: “Er zijn een paar duidelijke voorbeelden van scholen die hun leerlingenaantallen zagen teruglopen na een onvoldoende van de Onderwijsinspectie.”
Een andere ouder gaf aan dat er meer inzicht nodig is in de beweegredenen van ouders en leerlingen om voor bepaalde scholen te kiezen: “We kunnen pas op zoek gaan naar oplossingen voor de mismatch, als we weten waarom sommige scholen populair zijn en andere niet.”
Het voornaamste doel van de avond was het aandragen van oplossingsrichtingen voor de mismatch. Maar al snel werd duidelijk dat één avond hiervoor eigenlijk niet voldoende is, ook omdat de presentatie van de probleemanalyse veel tijd had gekost. Daarom krijgt de bijeenkomst mogelijk binnenkort een vervolg. Toch heeft de avond al een tiental suggesties opgeleverd:
Meerdere ouders en bestuurders zien mogelijkheden in het vergroten van de capaciteit op populaire scholen. Jeroen Rijlaarsdam, directeur-bestuurder van het Ir. Lelylyceum in Zuidoost en OSVO-portefeuillehouder voor de kernprocedure (waar de centrale loting in is geregeld) zegt: “Meer capaciteit op populaire scholen of het stichten van een nieuwe populaire school voor 800 à 1.000 leerlingen biedt mogelijkheden. Zo krijg je namelijk een kettingreactie, ook in de staart van de loting.”
Een van de aanwezige ouders, die ook actief is binnen Stichting Vrije Schoolkeuze Amsterdam (VSA), beaamt dit. “Op verzoek van VSA is enkele jaren terug doorgerekend wat het effect zou zijn van een extra klas op het het Hyperion Lyceum. Daaruit bleek dat drie keer zoveel kinderen op hun eerste voorkeur terecht zou komen. Helaas is daar toen niets mee gedaan.”
Scholen aantrekkelijker maken is een andere oplossing die meermaals geopperd wordt, zodat de vraag gespreid wordt over meer scholen en minder leerlingen uitgeloot worden. Schoolbestuurder Jeroen Rijlaarsdam zegt: “Sommige scholen kunnen eenmaal opgeknapt veel populairder worden, kijk maar naar scholen als het Metis Montessori Lyceum en het Ir. Lelylyceum. Waarschijnlijk los je het probleem grotendeels op als je drie scholen aantrekkelijker weet te maken.”
Hierop volgt een bevestigende reactie vanuit de aanwezige ouders: “Dit is zeker een goede oplossingsrichting. Kijk naar scholen die nog plek hebben, vooral de havo/vwo scholen. Pik daar een paar uit en knap die scholen op.” Schoolbestuurder Alle van Steenis vraagt zich daarbij af wat niet-populaire scholen kunnen leren van populaire scholen.
Een vervolgvraag vanuit de ouders is of de schoolbesturen willen focussen op het aantrekkelijker maken van de momenteel minst populaire scholen of op het aantrekkelijker maken van de middengroep qua populariteit, omdat dit waarschijnlijk verschillende oplossingen vraagt. Het antwoord van de schoolbestuurders is dat naar alle opties wordt gekeken.
Onderzoek of de overcapaciteit in het vmbo kansen biedt om op meer locaties een vakmanschaproute aan te bieden waarmee leerlingen op de locatie waar ze hun vmbo-opleiding starten aansluitend een MBO-2 diploma kunnen halen.
Scholen met een eenzijdige samenstelling zouden beter moeten analyseren waar hun leerlingen vandaan komen en gerichter moeten samenwerken met basisscholen om tot een instroom te komen die een betere afspiegeling vormt van de stad.
Een andere oplossing die door ouders aangedragen wordt is het uitbreiden van categorale gymnasia met atheneum. Vooral als tijdelijke oplossing op de korte termijn, omdat het veranderen van minder populaire scholen tijd zal kosten.
Een van de ouders zegt: “Er zijn leerlingen die qua motivatie goed zouden passen bij het schoolklimaat op een gymnasium, maar daar niet voor kiezen vanwege de verplichte klassieke talen. Als deze categorale gymnasia hun onderwijs uitbreiden met atheneum zoals op het Hyperion en op het Amsterdams Lyceum, dan kiezen hier wellicht meer leerlingen voor en worden overvraagde lycea ontlast.”
Een andere ouder vult aan: “Mijn zoon is heel sterk in exacte vakken, en minder sterk in talen. Voor hem was Grieks en Latijn een reden om niet naar het Cygnus te gaan, maar naar het Pieter Nieuwland College. Terwijl op die laatste school het aanbod aan exacte vakken juist niet uitdagend genoeg was. Als het Cygnus ook atheneum had aangeboden, was hij daar naartoe gegaan.”
Een derde ouder wijst op een gerelateerde trend: “Het aantal categorale gymnasia loopt terug dat gevuld kan worden met leerlingen van wie de school de eerste voorkeur had.”
Een andere suggestie van een ouder betreft verbetering van de informatievoorziening over schoolkeuze. Dit omdat de mismatch tussen vraag en aanbod ook te maken heeft met de toenemende segregatie die samenhangt met een groot verschil in kennis van het Amsterdamse onderwijs: “Veel laagopgeleide ouders baseren hun schoolkeuze op de mening van vrienden of de buurman. Dat doen ze zonder ze zich echt te verdiepen in het onderwijsaanbod. Waarom is er geen stemwijzer voor deze ouders, net zoals als bij de verkiezingen?”
Een andere suggestie van een ouder betreft afspraken om marketing te beperken: “Waarom krijgen kinderen cadeaus als ze naar bepaalde scholen gaan? Zij worden getrokken door gadgets. Dat kan toch niet? Maak daar binnen OSVO afspraken over.”
Een andere ouder vult aan: “Laat scholen liever investeren in kwaliteit dan in reclamecampagnes. Maak transparant wat scholen uitgeven aan marketing.”
Nog een aanvulling op dit punt is: “Marketing komt pas aan de orde als onderwijsconcept en kwaliteit op orde zijn.”
Een ouder stelt voor om aan het einde van het brugjaar te inventariseren hoe tevreden ouders en leerlingen zijn: “Laagopgeleide ouders met minder kennis van het onderwijsaanbod kiezen minder bewust. Daarom zou ik na het eerste jaar vooral bij hun kinderen willen nagaan: was dit een goede schoolkeuze? Zijn de leerlingen die geplaatst zijn op hun elfde voorkeur ontevreden of hebben ze hun plek gevonden?”
Schoolbestuurders Alle van Steenis reageert: “Het zou mooi zijn als zij de mogelijkheid hebben om na de brugklas opnieuw te kiezen. Aan de andere kant willen zij-instromers vaak naar scholen die al heel populair zijn, en dan heb je hetzelfde probleem van vraag en aanbod.”
Projectleider Bregje Blokhuis geeft aan dat er al een onderzoek bestaat naar de tevredenheid van ouders en leerlingen na het brugjaar. Hieruit blijkt dat de meeste kinderen hun plek hebben gevonden en tevreden zijn. Ook zijn hun schoolresultaten even goed als van leerlingen die op een hogere voorkeur geplaatst zijn.
Dit wordt genuanceerd door een ouder: “Er wordt vaak naar dat onderzoek verwezen. Maar als kinderen met een lage verwachting beginnen op bijvoorbeeld de school van de tiende voorkeur, dan valt het natuurlijk altijd wel mee.” Schoolbestuurder Jeroen Rijlaarsdam voegt daaraan toe dat uit datzelfde onderzoek blijkt dat leerlingen zelfs in 5 havo en vwo nog steeds het gevoel hebben dat ze liever naar een andere school waren gegaan.
Een van de laatste suggesties vanuit de ouders, die eerder op de avond ook al gedaan werd in de discussie over de probleemanaylse, is: “Breng in kaart waarom ouders en leerlingen voor bepaalde scholen kiezen. En onderzoek dit met kwalitatieve data naast de beschikbare kwantitatieve data. Want we kunnen alleen oplossingen voor de mismatch vinden als we inzicht hebben in de beweegredenen van ouders en leerlingen voor hun schoolkeuze.”
De probleemanalyse doet nog geen heldere uitspraak over wat een aanpak van de mismatch tussen vraag en aanbod betekent voor de autonomie van de schoolbesturen. Gunnen besturen elkaar de ruimte om succesvolle scholen uit te breiden, ook als dat negatieve gevolgen heeft voor minder populaire scholen?
Uitbreiding van capaciteit van succesvolle scholen kan misschien op eigen kracht, maar het aantrekkelijk maken van minder populaire scholen niet. Is dan samenwerking wenselijk tussen schoolbesturen die meer of minder succesvol zijn geweest met het ‘op de kaart zetten’ van een school? Of moeten besturen op een bepaald punt accepteren dat ze hun school beter kunnen overdragen aan een effectiever schoolbestuur om een succesvolle herstart mogelijk te maken?
Volgens de aanwezige schoolbestuurders staan alle opties open en moet hierover binnen OSVO een stevige discussie gevoerd worden. Ouders adviseren om duidelijke criteria te formuleren wanneer een samenwerking kansen biedt en wanneer een overdracht wenselijk is.
Tijdens de bijeenkomst op 20 april 2022 zijn ouders en bestuurders voor het eerst in gesprek gegaan over de mismatch tussen vraag en aanbod in het voortgezet onderwijs. Op deze eerste bijeenkomst bestond de behoefte om nog een vervolgbijeenkomst te organiseren, ofwel tijdens de besluitvorming van OSVO over oplossingsrichtingen hoofdlijnen, ofwel bij de nadere uitwerking van oplossingsrichtingen.
Bent u actief in de medezeggenschap en wilt u ook deelnemen aan een eventuele vervolgbijeenkomst en/of op de hoogte blijven over de ontwikkelingen? Stuur dan een mail naar info@onderwijsconsument.nl.
Het pdf-bestand Probleemanaylse mismatch vraag en aanbod in het Amsterdamse voortgezet onderwijs is een voor de Raadgeversbijeenkomst van 20 april 2022 bewerkte versie van de presentatie die binnen de OSVO is gebruikt op 23 maart 2022.
Ouders hadden nog de volgende suggesties voor de gepresenteerde data:
De visualisering van vraag en aanbod in gepresenteerde cirkel- en taartdiagrammen werd als te globaal ervaren. Er is behoefte aan de bijbehorende cijfers (of percentages) in de cirkeldiagrammen per schoolsoort over vraag op basis van eerste voorkeur versus capaciteit. Hetzelfde geldt voor de taartdiagrammen met per onderwijssoort de geplaatste leerlingen en de onbenutte capaciteit. Een andere vraag die op de bijeenkomst niet beantwoord kon worden was of in deze diagrammen rekening is gehouden met leerlingen met een dubbeladvies en/of met brede brugklassen waarin leerlingen met verschillende adviezen geplaatst zijn.
Op een kaart van Amsterdam werden ligging en grootte van scholen geprojecteerd. Een andere versie van de kaart toonde met stoplichtkleuren verschillen in populariteit, waarbij d.m.v. de grootte van de stippen op de kaart verschillen in schoolgrootte uitgedrukt werden. Weer een andere versie liet met stoplichtkleuren zien of een school de afgelopen jaren gegroeid of gekrompen is, waarbij de huidige grootte weer werd uitgedrukt d.m.v. de grootte van de stippen op de kaart. Een laatste versie van de kaart toonde met kleurtinten verschillen in percentages doelgroepleerlingen, wederom met stipgrootte als indicator van schoolgrootte. Een vraag was of de verschillende weergaven ook gecombineerd kunnen worden om de probleemscholen te indenticiferen.
Vanuit de ouders bleek er ook behoefte te zijn aan een vergelijking tussen scholen op kwaliteitsindicatoren als opstroom, afstroom, zittenblijven en examencijfers.
Ook werd gevraagd om een vergelijking op personeelsaspecten zoals de verhouding tussen vaste en tijdelijke aanstellingen en de aanwezigheid van lerarentekorten op ‘tekortvakken’.