“Wie weet wat het woord snackbar betekent?” Docente Barbara Schapers (42) kijkt haar leerlingen uit de tweede klas van LUCA Praktijkcollege aan. Zojuist is de kinderen gevraagd om een lijst woorden te lezen en de woorden die ze niet kennen op het bord te schrijven. Tien paar ogen kijken ietwat vragend voor zich uit, totdat een jongen met een grote afro een gokje duurt te wagen. “Turkse pizza?”
De klas waar het om gaat, is een van de vier nieuwkomersklassen van de praktijkschool in Oost. Kinderen die vanwege de Syrische oorlog naar Nederland zijn gekomen, maar ook kinderen uit landen als Bulgarije, Marokko en Eritrea zitten hier om de Nederlandse taal te leren, alvorens door te stromen naar de reguliere klassen van de praktijkschool. Kinderen van expats zitten hier nauwelijks. “Die gaan meestal naar internationale scholen. Zij hebben een geheel ander curriculum en zijn niet gericht op schakelen naar het Nederlandse onderwijs. Hier zitten vooral arbeidsmigranten en vluchtelingen.”
Dat praktijkonderwijs heeft een groot voordeel: doordat kinderen veel met hun handen werken in praktijkvakken als Facilitaire Dienstverlening en Welzijn en Techniek, is de Nederlandse taal van ondergeschikt belang. “Tegelijkertijd kan dat een valkuil zijn,” waarschuwt Schapers. “Want we willen natuurlijk wel dat de kinderen de Nederlandse taal leren. Ze moeten zich hier kunnen redden in allerlei situaties waarin de taal een grote rol speelt.”
Dat leren van de taal, is voor deze kinderen misschien wel extra moeilijk. “We zitten met een speciale groep kinderen, die echt langzaam leren en die niet mee kunnen komen op basis van IQ. Natuurlijk is dat lastig om aan het begin te testen als ze net hier zijn, maar je merkt het vaak snel.” Die test wordt afgenomen op het Montessori College Oost, waarna de kinderen doorgeplaatst kunnen worden naar het LUCA. “Heel af en toe komt het voor dat een kind verkeerd ingeschat wordt, die kan dan ook makkelijk weer terug naar het MCO.”
De vluchtelingenstroom in 2015 zorgde ervoor dat het aantal internationale schakelklassen (ISK) verdubbelde: van twee naar vier klassen. Bovendien was er flink meer mankracht nodig om alles goed te laten verlopen. Ook Schapers werd in die periode aangenomen, na eerst op een ISK in Gouda gewerkt te hebben. “We moesten anticiperen op de toestroom. We konden geen nee zeggen tegen nieuwe leerlingen, want we bieden als een van de weinigen praktijkonderwijs. Dat geeft ons een bepaalde verantwoordelijkheid.”
De LUCA praktijkschool is druk bezig om duidelijk beleid voor het lesgeven in de ISK op papier te zetten. “Nu we zoveel gegroeid zijn moeten we meer nadenken over ons beleid: wat willen we in het eerste en tweede jaar behandelen? En daarbij komt dan nog dat alle kinderen een andere achtergrond hebben. Sommigen zijn niet eens gealfabetiseerd, anderen komen uit asielzoekerscentra waar ze op een hele andere manier les hebben gehad. Dat moeten we allemaal op hetzelfde niveau zien te krijgen voordat ze hier van school gaan na vier jaar.”
Daarbij wordt de school financieel gesteund vanuit een speciale rijksfinanciering, die standaard voor kinderen van de praktijkschool extra financiering biedt. “Je komt hier niet zomaar. We hebben dat geld nodig om de klassen klein te kunnen houden en veel aandacht aan kinderen te kunnen geven. De ISK-klassen bestaan uit maximaal dertien kinderen, meer kan niet.”
In de klas zelf is weinig van het lage niveau van de kinderen te merken. Om de beurt lezen ze in tweetallen een grote lijst met woorden, die ze vervolgens toe moeten passen in een zin. Naar de kleine spreekfouten wordt nauwelijks geluisterd, meer ruimte is er voor onderlinge aanmoediging. “Je doet het super goed, lees er nog maar één,” moedigt een jongen achterin de klas zijn leesmaatje aan.
Schapers kijkt er tevreden naar. “Je merkt dat kinderen ontzettend snel zijn met het leren spreken van een nieuwe taal. Anders dan volwassenen zijn ze niet verlegen bij het leren, ze proberen het gewoon net zo lang totdat ze het onder de knie hebben. Ze hebben allemaal door dat die communicatie leidt tot vriendschap.”
Die vriendschap bestaat uit kinderen van alle nationaliteiten, zo blijkt in de klas. Ook de kinderen die regulier onderwijs volgen bij het LUCA zijn gewend aan de nieuwkomers. Schapers: “We hebben hier zoveel verschillende nationaliteiten op school en we zijn een schooltje van 150 kinderen, ze wennen heel snel.” Iedere vrijdagmiddag volgen de kinderen uit de nieuwkomersklassen en het reguliere onderwijs samen lessen. “Dan gaan we met ze aan de boot van een van de docenten klussen, of maken een wandeling door de buurt. Doordat dit soort dingen niet zo gericht zijn op taal, kan iedereen meedoen.”
De lessen die de nieuwkomersklassen volgen zijn anders ingericht dan het reguliere onderwijs, met twaalf uur Nederlandse les per week. “Daarnaast krijgen ze koken, dienstverlening, welzijn, techniek en rekenen. Het is niet zo’n uitgebreid vakkenpakket, maar voor de eerste twee jaar is het genoeg om ook voldoende aandacht te kunnen geven aan taalvaardigheid.” Na de twee jaar kunnen de leerlingen mee in het reguliere onderwijs. “Soms kan dat al na één jaar, we kijken echt naar wat het kind kan.”
Dat de kinderen in het reguliere onderwijs meedoen in de bovenbouw, betekent dat ze ook op stage gaan. Ook daarbij wordt gekeken naar de wensen en het kunnen van een kind. “Je kunt iemand die nog niet zo goed Nederlands spreekt nou eenmaal niet achter een balie zetten.” Een mooi project loopt bij hostel Stayokay, waar twee groepen van vier kinderen helpen om het ontbijt klaar te zetten en de kamers schoon te maken. “Zo leren ze toch kennismaken met de Nederlands arbeidsmarkt.”
Die Nederlandse arbeidsmarkt ziet er voor kinderen van de praktijkschool anders uit dan voor kinderen die een ander niveau doen. Schapers merkt vaak dat kinderen én ouders het daar moeilijk mee hebben. “Kinderen komen hier met een droom binnen om dokter of advocaat te worden, maar dat is simpelweg voor deze kinderen niet mogelijk.” Aan haar de taak als docent om de kinderen een spiegel voor te houden. “Hoe moeilijk het ook is, ik wil wel realistisch daarover zijn. Praktijkonderwijs is voor hen de beste weg, daarmee kun je ze een toekomst bieden waarin ze gaan participeren in de maatschappij.”
Vaak heerst dit beeld bij de wat oudere kinderen en ouders van arbeidsmigranten. “Vluchtelingen zijn allang blij dat ze op een veilige plek goed onderwijs krijgen, maar economische vluchtelingen zijn op zoek gegaan naar een betere toekomst voor hun kinderen. Ze hoopten op een baan die veel geld ging opleveren, niet op een praktijkberoep als automonteur.”
Schapers benadrukt dat de rol van docent op een praktijkschool vele malen groter is dan het aanleren van bepaalde vakken. “Zowel vluchtelingen als arbeidsmigranten komen hier vaak aan met een rugzak met problemen, aan ons de taak om dat allemaal in goede banen te leiden.” Vorig jaar had ze een alleenstaande leerling die achttien jaar werd, en van de een op andere dag geen hulp meer kreeg die voor kinderen bedoeld was. “Dan ben ik als docente wel het enige vaste aanspreekpunt.”
Toch zou Schapers niet anders willen. “Ik gaf hiervoor les op een internationale school en aan volwassen vluchtelingen, maar ik vind dit vele malen leuker. Op deze school heb je veel aandacht voor de kinderen, je leert ze heel veel over Nederland terwijl ze ook schoolse zaken meekrijgen.” Zelf is ze gecertificeerd NT2-docent en basisschoolkracht, iets wat goed van pas komt. “Je kunt hier echt kijken wat leerlingen zelf nodig hebben.”
Ze besefte het een jaar geleden op de sportdag, toen ze al haar kinderen uit de ISK-klas rond zag rennen: “Je ziet ze opbloeien voor je ogen, ze zijn dan even net zo vrij als ieder Nederlands kind. Ineens blijken ze talenten te hebben die je in de klas niet ziet.” Het verbinding leggen met ieder kind, ongeacht waar ze vandaan komen, is iets waar ze op het LUCA heel veel ruimte voor krijgt. “Er is veel tijd om in ieder kind het beste naar boven te halen.”