In Art 118a. WVO (en Art 167a. WPO) wordt bepaald dat Burgemeesters en wethouders overleg voeren met de bevoegde gezagsorganen van de scholen in de gemeente ‘over de afstemming over inschrijvings- en toelatingsprocedures’.
Daarbij hebben B&W zelfs een leidende rol om consensus te bereiken (of indien dit ontbreekt bindend advies te vragen aan een door de minister ingestelde geschillencommissie) en bindende afspraken maken over te realiseren prestaties en inspanningen.
Het Inrichtingsbesluit W.V.O. legt de bevoegdheid over het nemen van een toelatingsbeslissing neer bij het bevoegd gezag van de VO-school dat daarvoor een toelatingscommissie kan instellen (Art 2). Bij een beslissing omtrent toelating wordt het oordeel (schooladvies) van de directeur van de school voor basisonderwijs of de grondslag voor het volgen van aansluitend voortgezet onderwijs in voldoende mate is gelegd (Art 3) en een (CITO) onderzoek naar de kennis en het inzicht van de kandidaat leerling (Art 4 lid 1 onder c) betrokken.
Afstemmen van het onderwijsaanbod op de vraag van leerlingen, ouders en andere belanghebbenden is het voornaamste doel van het Regionaal Plan Onderwijsvoorzieningen (RPO), maar hoe de stem van leerlingen en ouders gehoord kan worden vermeldt de wet niet. De staatssecretaris geeft wel aan hoe medezeggenschapsraden binnen een schoolbestuur de kleinschaligheid van het onderwijs kunnen bewaken, maar laat in het midden hoe leerlingen en ouders hun stem kunnen laten horen in bovenbestuurlijke discussies.
Artikel 118a. WVO (Overleg onderwijsachterstandenbeleid)
1. Burgemeester en wethouders, de bevoegde gezagsorganen van de scholen in de gemeente, en de bevoegde gezagsorganen van de in de gemeente gelegen agrarische opleidingscentra, voor zover het betreft het daarin verzorgde voorbereidend beroepsonderwijs, voeren tenminste jaarlijks overleg over het voorkomen van segregatie, het bevorderen van integratie en het bestrijden van onderwijsachterstanden, de afstemming over inschrijvings- en toelatingsprocedures en het uit het overleg voortvloeiende voorstel van het bevoegd gezag van in de gemeente gevestigde scholen om tot een evenwichtige verdeling van leerlingen met een onderwijsachterstand over de scholen te komen. Het overleg is gericht op het maken van afspraken over de in de eerste volzin bedoelde onderwerpen. Deze afspraken hebben zoveel mogelijk het karakter van meetbare doelen. De inspectie rapporteert jaarlijks over de mate waarin die doelen worden bereikt. Burgemeester en wethouders kunnen de uitkomsten van het verplichte op overeenstemming gerichte overleg omzetten in bindende afspraken over onder andere de te realiseren prestaties en inspanningen, die – alvorens de afspraken tot stand komen – aan alle partijen worden voorgelegd. Indien het overleg over de voorgenomen bindende afspraken niet tot overeenstemming leidt, schrijven burgemeester en wethouders een nieuw overleg uit, waarbij zij initiatieven nemen tot het bereiken van een zo groot mogelijke consensus. Indien ook dit overleg niet tot overeenstemming leidt, vragen burgemeester en wethouders of een van de bevoegde gezagsorganen aan de geschillencommissie, bedoeld in het tweede lid, om een bindend advies. De geschillencommissie brengt binnen 4 weken aan burgemeester en wethouders dan wel aan het bevoegd gezag dat om het advies heeft verzocht, een bindend advies uit. Burgemeester en wethouders maken dit advies bekend aan de bevoegde gezagsorganen van de scholen in de gemeente.
De WPO kent een gelijksoortige bepaling in Art 167a.
De opdracht tot ‘afstemming over inschrijvings- en toelatingsprocedures’ is in 2006 via het amendement-Hamer/Vergeer (30 313 nr. 25) expliciet toegevoegd aan de wettelijke opdracht aan burgemeester en wethouders om overleg te voeren met de schoolbesturen om segregatie te voorkomen, integratie te bevorderen en onderwijsachterstanden te bestrijden.
Het Inrichtingsbesluit W.V.O. legt de bevoegdheid over het nemen van een toelatingsbeslissing neer bij het bevoegd gezag van de VO-school dat daarvoor een toelatingscommissie kan instellen (Art 2). Bij een beslissing omtrent toelating wordt het oordeel (schooladvies) van de directeur van de school voor basisonderwijs of de grondslag voor het volgen van aansluitend voortgezet onderwijs in voldoende mate is gelegd (Art 3) en een (CITO) onderzoek naar de kennis en het inzicht van de kandidaat leerling (Art 4 lid 1 onder c) betrokken.
Artikel 2. Inrichtingsbesluit W.V.O. (Toelating algemeen)
1. Het bevoegd gezag beslist over de toelating van leerlingen.
2. Het bevoegd gezag kan bepalen dat de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid onder zijn verantwoordelijkheid wordt uitgeoefend door een door het bevoegd gezag in te stellen toelatingscommissie.
3. Het bevoegd gezag regelt de werkzaamheden, omvang en samenstelling van de in het tweede lid bedoelde toelatingscommissie en kan de uitoefening van de bevoegdheid door de commissie nader regelen.
Artikel 3. Inrichtingsbesluit W.V.O. (Toelating eerste leerjaar v.w.o., h.a.v.o., m.a.v.o., v.b.o., uitgezonderd praktijkonderwijs) eerste lid onder a en tweede lid
1. Tot het eerste leerjaar van een school, behalve voor zover het betreft een school voor praktijkonderwijs, kan als leerling slechts worden toegelaten degene die:
a. afkomstig is van een school voor basisonderwijs en bij wie naar het oordeel van de directeur van de school voor basisonderwijs de grondslag voor het volgen van aansluitend voortgezet onderwijs in voldoende mate is gelegd, of
2. Bij beslissingen over de toelating op grond van het eerste lid betrekt het bevoegd gezag het onderwijskundig rapport dat ingevolge artikel 42 van de Wet op het primair onderwijs dan wel ingevolge artikel 43, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra is opgesteld.
Artikel 4. Inrichtingsbesluit W.V.O. (Aanvullende toelatingsvoorwaarden eerste leerjaar v.w.o., h.a.v.o. en m.a.v.o.)
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 3 wordt de beslissing over de toelating van een kandidaat-leerling tot het eerste leerjaar van een school voor v.w.o., voor h.a.v.o. of voor m.a.v.o., mede gebaseerd op een onderzoek naar de geschiktheid voor het volgen van het onderwijs aan de school waarvoor de toelating wordt gevraagd.
c. een onderzoek naar de kennis en het inzicht van de kandidaat-leerling in ten minste het laatstelijk door hem gevolgde schooljaar aan de basisschool, de speciale school voor basisonderwijs, de school voor speciaal onderwijs, de school voor voortgezet speciaal onderwijs of de school of instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs;
Art 72 WVO omschrijft het regionaal plan onderwijsvoorzieningen. Het plan wordt opgesteld door samenwerkende bevoegde gezagsorganen. Wat zijn mogelijkheden voor de ouders en leerlingen om hun stem te laten doorklinken in de plannen?
Het wetsartikel regelt dit niet expliciet, ondanks dat het doel in het eerste lid is omschreven als: ‘Een bevoegd gezag van een school of scholengemeenschap kan samenwerken met ten minste één ander bevoegd gezag met als doel het onderwijsaanbod af te stemmen op de vraag van de leerlingen, ouders en andere belanghebbenden in hun regio.’
In lid 2 onder a wordt bepaald dat het plan niet word vastgesteld voordat ‘over een concept van het plan op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente of gemeenten, overeenkomstig een procedure die daartoe is vastgesteld door de samenwerkende bevoegde gezagsorganen en burgemeester en wethouders van die gemeente of gemeenten, welke procedure een voorziening voor het beslechten van geschillen bevat.’ Als B&W (mede) een overlegprocedure vaststellen, biedt dat dan mogelijkheden om – via de gemeenteraad – de procedure zo vorm te geven dat daarin ook ouders een rol spelen?
In lid 4 wordt verwezen naar afdeling 3.4 van de AWB op de voorbereiding van de besluiten. Betekent dit dat ouders als belanghebbenden de gelegenheid hebben zienswijzen in te brengen voordat de minister een besluit neemt?
In document http://www.minocw.nl/documenten/23492a.pdf over de wetswijziging voor vereenvoudiging van de voorzieningenplanning van scholen schreef staatssecretaris van Bijsterveldt aan de Eerste Kamer dat de medezeggenschapsraad de ‘kleinschaligheid’ van scholen kan bewaken (p. 2, p. 3). In hetzelfde document stelt de staatssecretaris de vraag van de ouders centraal in de context van een opmerking dat de gemeente wel de bevoegdheid heeft een bekostigingsplafond voor de huisvesting in te stellen maar geen instemmingsrecht heeft t.a.v. wijzigingen binnen een RPO: ‘Immers, er is weinig verschil tussen het oprichten van een school, waarvoor geen instemmingsrecht gold en gaat gelden en het stichten van een nieuwe nevenvestiging. In beide gevallen volgen het schoolbestuur en de gemeente daarbij de vraag van de ouders.’ Hoe ouders deze vraag kenbaar kunnen maken zodanig dat schoolbesturen daar inderdaad actie op ondernemen blijft echter in het midden.
In deze ‘samenvatting regelgeving kp’ wordt een cruciaal onderdeel van de regelgeving niet weergegeven waardoor de toelatingseisen Kernprocedure in een ander daglicht komen te staan.
Het gaat over artikel 4 van het Inrichtingsbesluit W.V.O. Dat artikel stelt dat een geschiktheidsonderzoek MOET worden uitgevoerd. Niet in deze samenvatting wordt genoemd wat het vijfde lid van dat artikel zegt:
‘Het eerste en tweede lid zijn NIET van toepassing op een in het eerste lid genoemde school die een gemeenschappelijk eerste leerjaar heeft met een school voor v.b.o.’
Wat nu is een school met een gemeenschappelijk eerste leerjaar met een school voor vbo? Dat is iedere schoolgemeenschap dat een beroepsgerichte, kadergerichte of een gemengde leerweg biedt.
Dat betekent dus dat er een tamelijk aanzienlijk aantal scholen is voor voortgezet onderwijs die geen geschiktheidseis mogen stellen. Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad hierover op www.xs4all.nl/~fploeger/sterre/openbaar/regelgeving_files/2005-05-19,%20uitspraak%20Zwolle-Lelystad.pdf