Scholen voor het voortgezet onderwijs krijgen jaarlijks een bedrag uitgekeerd door de Rijksoverheid, de lumpsum. De hoogte is onder andere afhankelijk van het aantal leerlingen en het onderwijstype. De gemeente verleent nog aanvullende subsidies, zoals een teambeurs of brede brugklasbonus. Ook de uitgaven van een school hangen samen met het onderwijstype. De financiële speelruimte is beperkt en dwingt tot creatieve oplossingen als scholen zich willen profileren.
De Open Schoolgemeenschap Bijlmer (OSB) is een grote, brede school voor vmbo-b, vmbo-k, vmbo-t, havo en vwo in Amsterdam Zuidoost. De vwo-afdeling is met vijf bovenbouwklassen (leerjaren 4, 5 en 6) relatief klein. Ter vergelijking: vmbo heeft twintig bovenbouwklassen (leerjaren 2 en 3) en havo acht (leerjaren 4 en 5). Omdat OSB een kansenschool wil zijn voor iedereen, worden alle niveaus aangeboden. Om dit in de praktijk te kunnen brengen moet de school creatief zijn.
Zo heeft de OSB dit jaar twee klassen uit 3 havo/vwo samengevoegd voor het vak geschiedenis. Directeur Maryse Knook: “Dit schooljaar zijn we gestart met deze pilot. Tussen de veertig en vijftig leerlingen krijgen tegelijkertijd geschiedenisles. Het zijn nu een soort hoorcolleges. We hebben voor deze vorm gekozen, zodat we aan de andere kant juist weer met kleinere werkgroepen aan de slag kunnen.”
Omdat er weinig vwo-leerlingen zijn, zijn sommige vwo-klassen klein. Dit geldt vooral voor de vwo-klassen voor minder populaire profielen, zoals Cultuur & Maatschappij en Natuur & Techniek. De vmbo-klassen zijn daarentegen vrijwel altijd gevuld tot een grootte van 28 leerlingen. Knook: “We kunnen leerlingen natuurlijk niet dwingen om een bepaald profiel te kiezen. Daarom hebben we soms vwo-klassen met maar vijftien leerlingen. Dat is per definitie scheef. Vwo-leerlingen die voor een populair profiel kiezen en leerlingen van het vmbo en de havo betalen indirect mee aan die kleine vwo-klassen. Dat is niet iets wat je graag doet, omdat het juist de vmbo-leerlingen zijn die baat hebben bij kleinere klassen.”
De OSB kiest bewust voor een minimum aan administratieve, beleidsmatige taken. Daarnaast houdt de school de management-afdeling zo klein mogelijk, zodat hier niet onnodig veel geld naartoe gaat. Knook: “Daarmee voorkom je dat je bespaart op onderwijs. Daarnaast halen we subsidies binnen voor de brede brugklas, kansenaanpak en doorstroom, zodat we de kansenschool kunnen zijn, die we willen zijn.”
In de visie van de OSB staat de ontmoeting hierbij centraal. Knook: “Wij vinden het belangrijk dat leerlingen met verschillende niveaus elkaar kunnen ontmoeten. Zij kunnen veel van elkaar leren door samen te werken. Daar hebben we die vwo’ers ook heel hard bij nodig. Als we die niet hebben, dan missen we wat aan de bovenkant. Vanwege die meerwaarde zijn wij bereid extra te investeren in de vwo-afdeling.”
Bovendien biedt de OSB havoleerlingen in de bovenbouw de kans om zonder vertraging door te stromen naar het vwo met het ‘twee-fasen-vwo’. Dit is een behoorlijke investering. Zo moet de OSB extra wiskundelessen organiseren voor leerlingen die vanuit 5 havo doorstromen naar 6 vwo.
“Wij zijn een school die leerlingen kansen wil bieden. Maar hierbij snijden wij ons financieel voortdurend in de vingers. Kijk, als je het jezelf zo makkelijk mogelijk wil maken ga je werken op een categorale school met homogene groepen en niet te veel poespas. Maar wat wij als school juist continu aan het organiseren zijn, is poespas. Om die leerlingen maar te helpen.”
Tot slot noemt Knook het belang van onderlinge samenwerking tussen scholen. “We gaan bijvoorbeeld samenwerken met AICS SE (Amsterdam International Community School South East). Dat kan met name voor vwo-leerlingen ontzettend interessant zijn. Het liefst zouden wij als brede school onze leerlingen ook Spaans en filosofie willen aanbieden. Maar dat is nu financieel niet haalbaar. Je moet keuzes maken. En AICS SE wil de Engelse bibliotheek voor onze leerlingen openstellen. Hun leerlingen kunnen dan bij ons terecht om samen debatlessen te volgen. Zo kun je een brede school voor vwo-leerlingen aantrekkelijk maken en het tegelijkertijd betaalbaar houden. Het is mede dankzij dit soort samenwerkingen dat we onze vwo-afdeling overeind kunnen houden.”
Niet alleen brede scholen, maar ook categorale vwo-scholen en gymnasia staan voor financiële uitdagingen. Zo ook het Hyperion Lyceum in Amsterdam Noord, een categoraal vwo voor atheneum en gymasium. Deze vwo+ school, met 866 leerlingen en 31 klassen, is populair. Maar ondanks de sterke aanwas van leerlingen, heeft ook deze categorale school te maken met financiële beperkingen. Rector Elly Loman vertelt welke keuzes haar school maakt om toch een rijk lesprogramma aan te kunnen bieden.
“Ja, ook wij hebben financiële uitdagingen en die hebben we misschien wel een beetje zelf op onze hals gehaald. We wilden naast een gymnasium een echt volwaardig vwo+ programma aanbieden. Daarom hebben we drie extra vakken ontwikkeld op onze school: Grote Denkers (GD), Logica & Argumentatieleer (LA) en Lifestyle Informatics (LI). Dat is een behoorlijke investering geweest. Tegelijkertijd hebben we ervoor gezorgd dat er nergens anders iets vanaf ging. Dus het is er eigenlijk bovenop gekomen. Dat betekent dat het ergens van betaald moet worden.”
Naast de drie vakken GD, LA en LI, heeft het Hyperion Lyceum Bureau V ontwikkeld. Leerlingen die behoefte hebben om extra kennis en vaardigheden op te bouwen door te versnellen, verdiepen, verbreden of verrijken komen onder bepaalde voorwaarden in aanmerking voor dit traject. Loman:
“Door dit extra ruime programma, hebben we elk jaar te maken met een financiële puzzel.”
Om deze puzzel op te lossen richt het Hyperion Lyceum haar pijlers vooral op externe subsidiepotten. Loman: “Dit jaar hebben we de hoogbegaafdheids-subsidie binnengehaald via het Samenwerkingsverband. Dit was bijna 1 fte. Daarnaast hebben we de lerarenbeurs en de scholenbeurs Amsterdam helemaal benut. En afgelopen jaar deden wij mee aan een onderzoek van de Universiteit van Amsterdam. Voor die deelname kregen wij een financiële vergoeding.”
Schoolbesluiten worden niet alleen op schoolniveau, maar ook op bestuursniveau genomen. Loman: “Samen met onze scholengroep VOvA letten we goed op dat we alle lessen kunnen bieden.” Een relevante ontwikkeling hierbij is het solidariteitsprincipe bij de scholengroep VOvA. Loman: “Dit jaar gaan we naar een nieuwe systematiek, waarbij de school in beginsel haar eigen broek omhoog moet houden. Met deze nieuwe systematiek willen we inzichtelijk maken hoe iedereen zijn geld besteedt. Iedere school krijgt de volledige Rijksbekostiging en alle andere baten. Indien er een overschrijding te verwachten is, dan kan vanuit argumentatie en solidariteit, besloten worden om met de overschrijding in te stemmen. Dit is vooral van belang voor nieuwe schoolinitiatieven, zoals het Vox College en eerder ook de oprichting van het Hyperion Lyceum zelf. In dit soort nieuwe initiatieven moet je de eerste jaren natuurlijk wel extra investeren. Dat heeft onze school in de beginjaren ook nodig gehad en kijk waar we nu staan.”
De Rijksoverheid geeft scholen uit het voortgezet onderwijs ieder jaar één budget voor de kosten van personeel en materiaal. Dit budget heet de lumpsum. De hoogte van deze ‘bekostiging’ wordt onder andere bepaald door het aantal leerlingen, het onderwijstype, het aantal scholen dat onder het schoolbestuur valt en de locatie.
Scholen in Amsterdam kunnen hun inkomsten verhogen door incidentele vergoedingen van het Ministerie van OCW of het binnenhalen van gemeentelijke subsidies. Zo is er sinds dit jaar in Amsterdam ter stimulering van heterogene brugklassen een brede brugklas bonus beschikbaar voor scholen die minimaal drie onderwijsniveaus aanbieden: vmbo, havo en vwo. Een andere gemeentelijke subsidies is de Amsterdamse teambeurs waarmee de onderwijskwaliteit en samenwerking binnen teams gestimuleerd wordt. Tot slot kunnen scholen hun inkomsten verhogen door bijvoorbeeld sponsoring en vrijwillige ouderbijdragen.
Een schoolbestuur mag zelf bepalen hoe het de lumpsum besteedt. Als een schoolbestuur meerdere scholen onder zich heeft, dan stelt het ook de verdeling over de scholen vast. Het grootste deel van de lumpsum wordt besteed aan personele kosten. De rest gaat op aan materiële kosten, zoals leermiddelen, het onderhoud van gebouwen en schoonmaak.
De personele kosten die een school in het voortgezet onderwijs maakt hangt af van meerdere factoren en varieert daardoor ook per jaar. Zo is het van invloed hoeveel eerste- en tweedegraads docenten op de school werkzaam zijn en hoe ervaren zij zijn. Ook is de verhouding tussen het aantal leerlingen en het aantal docenten van belang.
De overheid hanteert voor de berekening van de bekostiging van de school een fictieve verhouding tussen het aantal leerlingen en docenten: de leerling/leraar-ratio. Deze verhouding verschilt in de huidige bekostigingsystematiek per schooltype. Zo is de leerling/leraar-ratio op een categoraal vwo 1/20. Op een brede school die zowel vmbo-b als vwo aanbiedt is dit 1/17,14. Deze verhoudingen zijn te vinden in Art. 3 derde lid Formatiebesluit WVO, gebaseerd op Art. 84 WVO. Dit is overigens slechts een van de vele variabelen in de complexe bekostigingssystematiek. Hier komt verandering in wanneer het wetsvoorstel ‘Vereenvoudiging bekostiging VO’ in werking treedt.