Eigenlijk wilde hij niet het onderwijs in: zijn beide ouders waren leraar, en een al te brave leerling was hij zelf nooit geweest. Toch besloot Joost Siegman (45) twintig jaar geleden zijn ouders te volgen in hun carrièrepad. “Het alternatief was de bankenwereld, en dat leek me al helemaal verschrikkelijk. Bovendien wist ik dat ik goed was in het overbrengen van kennis en de omgang met kinderen.”
Dat laatste wordt bevestigd in zijn les wiskunde op het Calandlyceum aan een klas vol topsporters. Iedereen krijgt een hand bij binnenkomst, zelfs de jongen die tien minuten te laat binnen komt rennen met een flauwe smoes over zijn tuin die hij nog op moest ruimen. “Het contact met de leerlingen vind ik niet alleen het leukste aan dit vak, maar ook het belangrijkste,” vertelt Siegman later. “De relatie staat op nummer één. Iedereen moet zich gezien voelen.”
Daar doet Siegman goed zijn best voor tijdens de les. Na een paar rekensommen voor de landelijke toets gezamenlijk gedaan te hebben, is het tijd om de klas in te delen naar niveau en in groepen te gaan oefenen. “Doordat het een klas vol topsporters is, zitten ze niet bij elkaar in de klas omdat ze hetzelfde niveau hebben. Dat is even schakelen als leraar, maar houdt het ook uitdagend.”
Aan die uitdaging wordt ruimschoots tegemoet gekomen op het Calandlyceum. Niet alleen geeft Siegman les aan verschillende niveaus en doet hij sinds kort de topsportklassen erbij, ook is hij mentor van 46 leerlingen.
“Dat is een beetje uit de hand gelopen,” lacht hij. “Ik was vorig jaar mentor van een klas die ik nu begeleid in hun eindexamenjaar. Er was nog een klas zonder mentor, dus die heb ik onder mijn hoede genomen.” In die klassen zitten vaak lastige gevallen. “Hier in Nieuw-West spelen veel dingen bij de kinderen thuis. Het is niet mijn rol om ze op te voeden, maar het motiveren voor school en het behalen van een diploma komt vaak neer op mijn schouders. Dat is een mooie, maar hele lastige taak.”
Toch is Siegman nooit in het onderwijs gerold door het idealisme om de wereld beter te maken. “Dat is een houding die je bij veel jonge docenten ziet, zij willen echt iets bijdragen aan de maatschappij. Ik heb die behoefte nooit zo gevoeld.” Het was meer een samenloop van omstandigheden die hem naar het onderwijs brachten.
“Ik heb mijn opleiding econometrie niet afgemaakt, maar voelde wel passie voor het lesgeven. Daarbij waren de secundaire arbeidsvoorwaarden heel goed. Ik heb altijd vakantie als mijn kinderen dat ook hebben en ik kan iedere avond thuis eten met mijn gezin. Dat was me in de bankenwereld nooit gelukt.”
Via een korte tijd op de Hubertus Vakschool kwam hij al snel op het Calandlyceum terecht. “Bij de Hubertus Vakschool was het heel leuk om te zien hoe gemotiveerd die kinderen waren, maar van wiskunde zagen ze het nut allemaal niet zo in.” Op het Calandlyceum voelt hij zich thuis. “Dat zit hem vooral in de manier waarop we met elkaar omgaan. Als ik over de gang loop, heb ik altijd contact met collega’s en leerlingen. Die leerlingen maken je werk zo leuk.”
Qua werkplek heeft hij weinig vergelijkingsmateriaal, maar hij denkt dat het Calandlyceum het beste bij hem past als docent. “Laatst hebben we een test gedaan als docententeam om te zien wat voor type leraar wij zijn. Ik ben de verbinder, wil iedereen bij elkaar houden en baal als er iemand buiten valt. Daar hoort bij dat ik altijd wil weten wat er allemaal gebeurt en open sta voor vernieuwing.”
Hij herkent deze punten ook in het karakter van de school. “We zijn op weg om een daltonschool te worden, hebben Technasium en kunstklassen en willen onze leerlingen zoveel mogelijk bieden om hun talenten te ontdekken.” Daarin vergelijkt Siegman zijn leerlingen het liefst met superhelden.
“Ze zijn allemaal ergens goed in, maar niet in alles. Het is onze taak om uit te vinden waar hun sterke punten liggen, en dat zo goed mogelijk tot z’n recht laten komen.”
Het is volgens hem dan ook raar dat zoiets als Technasium enkel op vwo-niveau bestaat. “Het is een van de weinige sectoren waar we nog mensen moeten importeren. Waarom wordt daar niet meer aandacht aan besteed op scholen?”
Zelf was hij een klier tijdens zijn middelbare school periode, iets wat hij ook meeneemt in zijn manier van lesgeven. “Ik was onaardig tegen docenten, behalve als ik ze goed vond. Ik vond vakken als Duits en Frans nergens op slaan omdat ik er niet goed in was, en als mijn vader geen leraar op mijn school was geweest, had ik waarschijnlijk niet mogen blijven.”
Die houding veranderde toen hij 16 jaar was. “Ik ben altijd goed geweest in wiskunde. Toen ik zat te klooien in de les, moest een ander meisje huilen omdat ze het niet snapte. Ineens besefte ik dat zij het grotendeels niet begreep, omdat ik de les verstoorde. Ik voelde me ineens verantwoordelijk.”
Hij probeert leerlingen tot een bepaalde leeftijd zo min mogelijk op hun verantwoordelijkheid aan te spreken. “Ze snappen dat gewoon nog niet. Rond je 16e gaat dat knopje om, maar tot die tijd heeft het bijna geen zin om kinderen daarop aan te spreken. Die zijn nog helemaal niet bezig met de wereld om zich heen.”
Wanneer ze dat wel zijn, moeten docenten klaarstaan om ze daarin te begeleiden. Het lesgeven gaat volgens Siegman dan ook veel verder dan het doceren van je eigen vak. “Aan het begin van je docentencarrière ben je ontzettend gefocust op je vak, maar uiteindelijk merk je dat het ergens anders omgaat. Je brengt die kinderen bij hoe de wereld in elkaar steekt. Die stelling van Pythagoras komt uiteindelijk wel, het gaat om het bijdragen aan veel meer dan dat.”