In de wet staat dat praktijkonderwijs direct opleidt voor de arbeidsmarkt (art. 2.31 lid 1b WVO2020). Daarmee is praktijkonderwijs ‘eindonderwijs’: een leerling is hierna niet meer leerplichtig en kan gelijk aan het werk.
Maar in de praktijk gaat het vaak anders. Bijna de helft van de leerlingen gaat na het praktijkonderwijs naar het mbo. De overheid en de praktijkscholen stimuleren dit omdat een mbo-diploma de kans op een baan vergroot.
Leerlingen die aan het werk gaan na de praktijkschool hebben meestel het uitstroomprofiel ‘arbeid’ of ‘arbeidsmarktgerichte dagbesteding.’ Tijdens hun schoolloopbaan werken ze aan de vaardigheden en kennis die nodig zijn op de arbeidsmarkt. Dit doen ze tijdens de theorielessen en de praktijkvakken, maar vooral tijdens de stages.
De stage in het laatste jaar van de opleiding is het meest belangrijk voor de overstap naar werk. Vaak blijven leerlingen die hun stage goed hebben afgerond werken bij het bedrijf waar ze stage liepen.
De praktijkschool helpt leerlingen zoveel mogelijk om gelijk aan de slag te kunnen gaan. Ook kan een jobcoach van de gemeente helpen bij het vinden van passend werk, of bijvoorbeeld een werkplek met begeleiding.
Een ander deel van de leerlingen stroomt na het praktijkonderwijs uit naar het mbo. Dit kan via twee routes. De praktijkschool kijkt samen met ouders en leerling welke route het meest passend is.
De eerste is route is om na de praktijkschool verder te gaan met de entreeopleiding. Voor de entreeopleiding is geen specifieke vooropleiding nodig. De entreeopleiding duurt één jaar. Na de entreeopleiding kun je verder gaan naar een mbo niveau 2 opleiding.
De tweede route is de PrO-ROC route. Daarbij werkt een leerling in het laatste jaar van de praktijkschool aan het behalen van zijn entree-opleiding. De leerling combineert dan stage, onderwijs op het mbo en onderwijs op de praktijkschool. Na dit traject kan de leerling na het praktijkonderwijs direct beginnen met een mbo niveau 2 opleiding. Deze route is daarmee een jaar sneller. Maar de pro-roc route is niet voor alle leerlingen mogelijk, omdat het best veel vraagt van de leerling qua motivatie en vaardigheden.
Voor iedere leerling op het praktijkonderwijs wordt een ontwikkelingsperspectief opgesteld. Onderdeel van dat ontwikkelingsperspectief is het uitstroomprofiel. Is de verwachting dat de leerling na school vervolgonderwijs gaat doen, gaat werken of gaat werken met (intensieve) begeleiding?
Ieder schooljaar kijkt de praktijkschool opnieuw naar dit profiel. Als een leerling zich anders ontwikkelt dan verwacht, kan de school het profiel bijstellen. Op scholen die praktijkonderwijs en vmbo aanbieden, kunnen leerlingen soms tussentijds overstappen van het praktijkonderwijs naar het vmbo.
In het kader van de Evaluatie Passend Onderwijs hebben wetenschappers de doorstroom van praktijkonderwijs naar het mbo onderzocht. Hieruit blijkt dat landelijk gemiddeld tussen de veertig en vijfenveertig procent van de praktijkschoolleerlingen verder studeert op het mbo. De meesten leerlingen doen dan een BOL opleiding. Van de leerlingen die al hun entreeopleiding (pro-roc traject) hebben gehaald op de praktijkschool, studeert ruim zeventig procent door.
In het onderzoek is gekeken welke factoren bepalen hoeveel leerlingen doorstromen naar het mbo. Zo speelt bijvoorbeeld de arbeidsmarkt een rol: als de jeugdwerkloosheid hoog is, gaan leerlingen liever verder studeren. Ook speelt de regio een rol. In Amsterdam gaan bijvoorbeeld meer leerlingen verder studeren dan gemiddeld. Er zijn ook verschillen tussen de scholen.
Informatie over de uitstroom is van de meeste praktijkscholen te vinden op Scholen op de Kaart.