Als je vier jaar bent, mag je naar de basisschool. Je begint in groep 1, dat is de kleuterklas. Als je vijf bent, moet je volgens de wet naar school. De meeste kinderen doen acht jaar over de basisschool. Na groep 8 ga je naar de middelbare school als je ongeveer twaalf jaar bent. Soms ga je een klas over of blijf je een jaar zitten. In ieder geval verlaat je de basisschool aan het einde van het schooljaar waarin je veertien wordt (art. 39 lid 4 WPO).
De basisschool is er sinds 1985, toen de kleuterschool (groepen 1 en 2) en de lagere school (groepen 3 tot en met 8) werden samengevoegd. De basisschool bestaat uit drie delen: onderbouw (groep 1 en 2), middenbouw (groep 3, 4 en 5) en bovenbouw (groep 6, 7 en 8). Meestal zit je in een klas met kinderen van dezelfde leeftijd, maar soms worden twee jaargroepen samengevoegd.
Op de meeste basisscholen bestaat een klas uit één jaargroep. Op sommige basisscholen – zoals basisscholen met het onderwijsconcept montessori – zijn twee of meerdere jaargroepen samengevoegd.
Kinderen die uitvallen in het reguliere basisonderwijs kunnen een overstap maken naar het speciaal basisonderwijs of het speciaal onderwijs. Het basisonderwijs en speciaal basisonderwijs vallen onder de Wet op Primair Onderwijs (WPO). Het speciaal onderwijs valt onder de Wet op Expertisecentra (WEC).
Op school zijn er leerkrachten die lesgeven in taal, rekenen en andere vakken. De schooldirecteur zorgt voor de dagelijkse leiding, en het schoolbestuur is eindverantwoordelijk (art. 29 lid 1 WPO).De onderwijsinspectie controleert of het onderwijs goed is. Soms is er extra hulp voor kinderen met leer- of gedragsproblemen, zoals de intern begeleider of de remedial teacher. Ook zijn er soms onderwijsassistenten en een conciërge. Soms vragen scholen ouders om te helpen bij feesten en schoolreisjes.
De taken van de schoolleiding worden vastgelegd in een managementstatuut (art. 31 lid 1 WPO). De directeur heeft binnen het schoolbestuur verschillende taken, zoals:
In het OCO-artikel: ‘wat doet een schooldirecteur op de basisschool?’ staat meer informatie over deze functie.
De Inspectie van het Onderwijs controleert of de kwaliteit van het onderwijs goed is en of scholen de regels naleven. De schoolinspectie:
De inspecteur bepaalt na het schoolbezoek en rapport of een school onder basistoezicht blijft of dat de school wordt aangemerkt als (zeer) zwak. (Zeer) zwakke scholen krijgen vaker inspectiebezoek om te voorkomen dat de onderwijskwaliteit nog verder achteruit gaat.
In art. 31 lid 1 WPO toont OCO de inspectieoordelen van Amsterdamse basisscholen: onvoldoende, voldoende of goed.
Een leerkracht basisonderwijs is verantwoordelijk voor het vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische proces in school (art. 31a lid 1 WPO). Een leraar is bevoegd om besluiten te nemen (zeggenschap) over:
Een leerkracht basisonderwijs heeft een pabo-diploma (hbo of universitair). Daarnaast heeft een docent een verklaring omtrent gedrag (VOG). Wettelijk gezien mag een leerkracht zonder bevoegdheid niet voor de klas staan. Maar door het huidige lerarentekort wordt het soms toegestaan dat een on(der)bevoegde voor een klas staat. In het artikel ‘Bevoegd lesgeven in het primair onderwijs’ van de Inspectie van het Onderwijs staat wanneer de inzet van on(der)bevoegden voor de klas mogelijk is.
Het schoolbestuur stelt in overleg met de leerkrachten een professioneel statuut op. Hierin staan afspraken over de manier waarop de zeggenschap van leerkrachten op de basisschool wordt georganiseerd.
Sommige scholen hebben in de formatie ruimte om een vakleerkracht beeldende vorming (bevo) en/of een vakleerkracht bewegingsonderwijs (gymnastiek) aan te stellen. Een vakleerkracht bevo heeft een hbo-opleiding Docent Beeldende Kunst en Vormgeving afgerond. Een vakleerkracht bewegingsonderwijs heeft de Academie voor Lichamelijk Opvoeding (ALO) afgerond.
Indien een basisschool geen vakleerkracht bevo heeft moeten de groepsleerkrachten les in beeldende vorming geven. Daarvoor zijn zij op de pabo opgeleid. In de praktijk zie je echter dat het vaak per groepsleerkracht verschilt hoeveel tijd en aandacht aan beeldende vorming wordt besteed.
Indien een basisschool geen vakleerkracht bewegingsonderwijs heeft aangesteld moet de groepsleerkracht dit verzorgen. Hieraan worden wel wettelijke eisen gesteld. Alleen groepsleerkrachten met een zogeheten ‘brede bevoegdheid’ (aanvullende opleiding of Pabo oude stijl) mogen bewegingsonderwijs geven aan de groepen 3 tot en met 8. Voor de groepen 1 en 2 gelden geen extra wettelijke eisen.
In dit artikel van de PO-Raad (de sectororganisatie voor het primair onderwijs) staat meer informatie over bevoegdheid binnen het bewegingsonderwijs.
Een intern begeleider (IB-er) is verantwoordelijk voor de leerlingenzorg. De IB-er ondersteunt leerkrachten en ouders in de begeleiding van leerlingen die extra zorg nodig hebben. Voorbeelden van taken die een IB-er uitvoert zijn:
Veel IB-ers hebben een functie als leerkracht met de interne begeleiding als taak. Zij zijn in het bezit van een pabo-diploma en hebben daarnaast vaak een relevante master gevolgd, zoals de master SEN (Special Educational Needs). Omdat de rol van een IB-er (nog) niet is vastgelegd in een formeel functieprofiel, cao of wet verschilt het takenpakket per school. In veel gevallen is het takenpakket van een IB-er zo groot dat die niet (meer) voor de klas staat.
Op sommige scholen zijn er ook onderwijsassistenten. Zij hebben meestal organisatorische taken. Een conciërge zorgt voor het gebouw en doet onderhoudswerkzaamheden. Een onderwijsassistent in het basisonderwijs heeft een van de onderstaande mbo-opleidingen afgerond:
Er zijn geen wettelijke bekwaamheidseisen voor dit beroep. Het takenpakket van een onderwijsassistent verschilt per school. Meestal heeft een onderwijsassistent niveau 3 organisatorische taken, zoals het organiseren van excursies. Een onderwijsassistent niveau 4 heeft soms ook onderwijsinhoudelijke taken, zoals het begeleiden van individuele leerlingen of kleine groepjes leerlingen met taal en rekenen.
Door de extra NPO-gelden hebben veel scholen extra onderwijsassistenten. De komende jaren zullen scholen deze inzet vanaf 2025 moeten afbouwen.
Een conciërge op een basisschool behoort net als een onderwijsassistent tot het onderwijsondersteunend personeel. Een conciërge heeft een mbo-opleiding afgerond, zoals de opleiding Medewerker facilitaire dienstverlening. Hij houdt toezicht op gebouwen en verricht ondersteunde- en onderhouds- en reparatiewerkzaamheden, zoals:
Een remedial teacher geeft extra hulp aan kinderen. De ondersteuning is afgestemd op een specifieke hulpvraag van leerlingen en richt zich in hoofdzaak op het leerproces. Zo kan een RT-er een basisschoolleerling met dyslexie (moeite met lezen of schrijven) of dyscalculie (moeite met rekenen) extra begeleiden. Meestal neemt de RT-er na afloop van de begeleidingsperiode een toets bij de leerling af om te bekijken of de aanpak succesvol is.
De RT-er is een bevoegde leerkracht. Daarnaast heeft een RT-er een extra certificaat of post-hbo diploma, zoals de master SEN (Special Educational Needs).
Naast de directeur, onderwijs- en onderwijsondersteunend personeel vervullen ouders een rol binnen de school. Deze ouderbetrokkenheid is een samenwerking tussen ouders en school met betere prestaties van het kind en hogere kwaliteit van de school als gemeenschappelijk doel.
Ouders kunnen ook een rol spelen op school, bijvoorbeeld door mee te praten in de medezeggenschapsraad (MR) of schoolbeleid of te helpen bij schoolactiviteiten.
Naast ouders kunnen ook andere vrijwilligers een rol spelen op school. Denk bijvoorbeeld aan oma’s en opa’s die wekelijks met kleine groepjes kinderen op school lezen. Maar ook kunstenaars en musici die gratis een workshop op school verzorgen.