In 1924 ontwikkelde de Duitse pedagoog Peter Petersen uit Jena een nieuwe vorm van onderwijs: jenaplan. Jenaplan was vernieuwend omdat de belevingswereld van het kind centraal staat. En ook omdat kinderen van verschillende leeftijden in één groep zitten. Eind jaren vijftig introduceerde Suus Freudenthal-Lutter dit vernieuwende onderwijs in Nederland.
Het traditioneel vernieuwingsonderwijs is de verzamelnaam voor vernieuwend onderwijs dat aan het begin van de 20ste eeuw ontstond. Scholen die uit deze visies zijn voortgekomen zijn de montessori-, dalton-, vrije-, jenaplan- en freinetscholen. Al deze concepten namen afstand van het mechanische, klassikale onderwijs en richtten zich op de ontwikkelingsmogelijkheden van het individuele kind.
In het jenaplanonderwijs staat het kind centraal. Ieder kind is uniek in zijn ontwikkeling, talenten en leerstijl. En omdat ieder kind uniek is, gaat het er bij jenaplan om dat kinderen leren van die verschillen en dat zij die respecteren.
Het jenaplanonderwijs is gericht op de opvoeding van kinderen in de brede zin. Zo besteedt een jenaplanschool niet alleen aandacht aan schoolse kennis en vaardigheden, zoals lezen, schrijven en rekenen. Maar de school besteedt ook aandacht aan gesprek, spel en viering. Op die manier krijgen kinderen op een jenaplanschool de ruimte om zich zo breed mogelijk te ontwikkelen.
De Nederlandse Jenaplan Vereniging (NJPV)heeft tien essenties opgeschreven waar het in jenaonderwijs om gaat, namelijk:
Jenaplanonderwijs is een open en interpreteerbaar streefmodel. Bovendien geeft een jenaplanschool het onderwijs vorm vanuit lokale mogelijkheden. De leerstof komt bijvoorbeeld uit de leefwereld van de kinderen en uit het cultuurgoed van de maatschappij. Daardoor is elke jenaplanschool weer anders.
Maar alle erkende jenaplanscholen werken vanuit de basisprincipes, de kwaliteitscriteria en de kernkwaliteiten van de Nederlandse Jenaplan Vereniging. Daarnaast moeten jenaplanscholen zich, net als alle andere basisscholen in Nederland, houden aan de kerndoelen (Besluit vernieuwde kerndoelen WPO).
De meeste jenaplanscholen werken met stamgroepen. In een stamgroep zitten kinderen uit twee of drie verschillende leerjaren bij elkaar, bijvoorbeeld groep 3, 4 en 5. Jenaplanscholen kiezen hier vaak voor, omdat zij in het onderwijs willen uitgaan van de verschillen in ontwikkeling. Bovendien is een kind vaak van huis uit gewend om met verschillende leeftijden om te gaan. Denk bijvoorbeeld aan het eigen gezin (jongere of oudere broers en zussen) of buurtkinderen.
In een stamgroep ervaart een kind hoe het is om de jongste, de middelste en de oudste te zijn. Zo leert een kind hoe het is om geholpen te worden door een ouder kind en om zelf jongere kinderen te helpen. Hierdoor krijgt een kind ook inzicht in welke ontwikkeling het zelf heeft doorgemaakt.
Een achtjarige leerling helpt een zesjarige leerling met optelsommen met een rekenrek. De jongere leerling ervaart hoe het is om geholpen te worden door een oudere klasgenoot. En de oudere klasgenoot leert dat optelsommen voor een zesjarige nog best lastig kunnen zijn. Ook ervaart de oudere leerling dat hij optellen onder de twintig zelf al heel makkelijk vindt en hier geen rekenrek meer voor nodig heeft.
Jenaplanscholen zien ouders als partners in de opvoeding en in de schoolse ontwikkeling. Daarom organiseren jenaplanscholen vaak veel contactmomenten met ouders. Zo organiseert De Atlantis in Amsterdam Osdorp bijvoorbeeld:
Hoe de inzet van ouders er concreet uitziet, verschilt per school en ligt aan de beschikbaarheid van de ouders.
In Nederland zijn 210 jenaplanscholen (basis- en voortgezet onderwijs) aangesloten bij de NJPV, met in totaal ongeveer 44.000 leerlingen. In Amsterdam zijn vier erkende jenaplanscholen voor basisonderwijs, namelijk:
In Amsterdam zijn geen jenaplanscholen voor voortgezet onderwijs.
In het OCO Scholenoverzicht vind je meer informatie over de jenaplanscholen in Amsterdam.