Begin twintigste eeuw ontstonden er nieuwe visies op onderwijs. Deze visies hadden een gemeenschappelijk kenmerk: onderwijs moet zich richten op de ontwikkeling van het individuele kind. Hieruit zijn verschillende onderwijsconcepten voor vernieuwend onderwijs ontstaan, waaronder: montessori, dalton, vrijeschool, jenaplan en freinet.
Gedurende een eeuw hebben scholen met traditioneel vernieuwingsonderwijs hun onderwijs verder ontwikkeld. En ook verenigingen, zoals de Nederlandse Montessori Vereniging, stellen kwaliteitseisen aan hun scholen die passend zijn voor de 21e eeuw.
Daardoor ziet het onderwijs er op een montessorischool in 2021 anders uit dan in 1921. Denk bijvoorbeeld aan de toepassing van ICT in de klas en het toetsen van leerlingen. Maar de kernwaarden en specifieke kernmerken van de onderwijsconcepten staan nog altijd overeind.
Montessori is een onderwijsconcept voor basis- en voortgezet onderwijs volgens de visie van Maria Montessori (1870-1952). Het uitgangspunt van het montessorionderwijs is dat kinderen van nature nieuwsgierig zijn en een natuurlijke drang hebben om zich te ontplooien. De leerkracht volgt deze ontwikkeling en speelt hierop in door de juiste omgeving en materialen aan te bieden. Op die manier leert een kind zo veel mogelijk in zijn eigen tempo.
Montessorischolen hebben vaak heterogene groepen, waarbij meerdere jaargroepen in één klas zitten. Daarnaast leren leerlingen rekenen, taal en kosmisch onderwijs (aardrijkskunde, geschiedenis en biologie) met montessorimateriaal. Maar de meeste montessorischolen combineren dit tegenwoordig met reguliere taal- en rekenmethodes.
Dalton is geen methode of systeem, maar een praktisch onderwijsplan voor basis- en voortgezet onderwijs. De grondlegger van het daltononderwijs is Helen Parkhurst (1887-1973). Zij volgde een opleiding bij Maria Montessori. Daardoor zijn ook invloeden van het montessorionderwijs terug te vinden in het daltononderwijs.
Op daltonscholen ligt de focus op vijf kernwaarden, namelijk: samenwerking, vrijheid en zelfstandigheid, effectiviteit, zelfstandigheid en reflectie. Binnen het daltononderwijs wordt gewerkt aan een brede vorming van het kind.
Op daltonscholen werken leerlingen vaak met basistaken (verplichte lesstof) en keuzetaken. Zij weten van tevoren hoeveel tijd ze hebben voor hun taken en plannen de volgorde van hun werk meestal zelf in.
Rudolf Steiner (1861-1925) is de grondlegger van de antroposofie: een wereldbeschouwing waarin de mens wordt gezien als een geheel van lichaam, ziel en geest. In 1923 richtte Steiner in samenwerking met de Nederlandse Antroposofische Vereniging de eerste antroposofische school in Nederland op: De Vrijeschool in Den Haag.
De naam vrijeschool betekent niet dat kinderen zelf bepalen wat zij willen leren, maar dat zij zich in vrijheid en op elk vlak van hun persoonlijkheid kunnen ontwikkelen (denken, voelen en handelen). Hierbij houden leerkrachten rekening met de verschillende ontwikkelingsfases van kinderen.
Op de vrijeschool zitten leerlingen van dezelfde leeftijd hun gehele lagere schoolperiode bij elkaar in de klas. Vaak hebben zij ook al die jaren dezelfde groepsleerkracht. Andere kenmerken van een vrijeschool zijn:
In 1924 ontwikkelde de Duitse pedagoog Peter Petersen (1884-1952) uit Jena een nieuwe vorm van onderwijs: jenaplan. In het jenaplanonderwijs staat het kind centraal. Ieder kind is uniek in zijn ontwikkeling, talenten en leerstijl. En omdat ieder kind uniek is, gaat het er bij jenaplan om dat kinderen leren van die verschillen en dat zij die respecteren.
Het jenaplanonderwijs is gericht op de opvoeding van kinderen in de brede zin. Zo besteedt een jenaplanschool niet alleen aandacht aan schoolse kennis en vaardigheden, zoals lezen, schrijven en rekenen. Maar de school besteedt ook aandacht aan gesprek, spel en viering. Op die manier krijgen kinderen op een jenaplanschool de ruimte om zich zo breed mogelijk te ontwikkelen.
Op een jenaplanschool zitten kinderen van verschillende leeftijden in stamgroepen bij elkaar, waardoor een kind zich elk jaar in een andere sociale context begeeft.
De Franse onderwijzer Célestin Freinet (1896-1966) ontwikkelde in de jaren twintig een onderwijssysteem waarin de leefwereld van het kind en het leren door ervaring centraal staan.
Tijdens zijn eerste jaren als onderwijzer merkte Freinet dat leerlingen nauwelijks gemotiveerd raakten door het klassikale, schoolse leren. Daarom ging hij met zij leerlingen letterlijk naar buiten. Tijdens uitsapjes spraken zij over alles wat ze tegen kwamen, waardoor de leerlingen betrokken raakten. Terug in de klas verwerkten de leerlingen hun ervaringen in verslagen en tekeningen.
Freinetscholen passen technieken toe die Freinet heeft ontwikkeld, zoals: